33631 |
waterput |
pompeput:
pōmpəpøͅt (L289a Hushoven),
put:
pøͅt (L289a Hushoven, ...
L289a Hushoven)
|
[DC 21 (1952)] [DC 21 (1952)] [N 12 (1961)]
I-7
|
24275 |
watersnip |
hemelgeit:
als ze vliegt maakt ze een geluid als een blatende geit.
hemelgeît (L289a Hushoven),
pink:
ook wel: bokje
pink (L289a Hushoven)
|
watersnip || watersnip, kleine
III-4-1
|
32704 |
watervoor |
watervoord:
wātǝr[voord] (L289a Hushoven)
|
Een watervoor is een meestal wat diepere voor die men vóór de winter over de akker trekt, om overtollig water te laten afvloeien. Een watervoor kan dwars op de normale ploegvoren liggen, in het midden van de akker (bij uiteenploegen), tussen de delen van een in panden geploegde akker of ook wel om de (reeds ingezaaide) akker heen. In het algemeen brengt men watervoren aan op laaggelegen of natte gronden, akkers met een laagte erin of op een hellende akker om te voorkomen dat de grond wordt uitgespoeld. De benamingen kunnen ook gebruikt worden voor de middenvoor (omdat deze vaak als watervoor fungeert), verder voor de brede of grove voren van een akker die "op de wintervoor" is gelegd om hem te laten uitvriezen of voor ondiepe waterlopen, greppels en geulen in het algemeen. [N 11, 59b; N 11A, 137k; N 11A, 137i add.; div.]
I-1
|
20542 |
wecken |
wecken:
Ich hep tieën glaaze körse gewéktj
wékke (L289a Hushoven)
|
wecken, inmaken van levensmiddelen
III-2-3
|
20435 |
weduwe |
wedevrouw:
wieëdevrouw (L289a Hushoven),
wedvrouw:
Nederweert
wetvrow (L289a Hushoven),
weef:
weef (L289a Hushoven)
|
weduwe [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20451 |
weduwnaar |
wedeman:
weedemân (L289a Hushoven),
weduwman:
weduwman (L289a Hushoven)
|
weduwman || weduwnaar [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
29195 |
weefspoel |
schietspoel:
sxētspōl (L289a Hushoven)
|
Pijpje met inslaggaren. De weefspoel is een houten schuitje waarin op een priem de pijpjes met inslaggaren worden vastgeklemd. [N 39, 105a; monogr.]
II-7
|
25678 |
weekbak |
weekbak:
węjk˱bak (L289a Hushoven)
|
Betonnen bak waarin de wissen geweekt worden. In Sint-Truiden (P 176) werden de wissen in een beek gezet om te weken, of drie maal per dag met water begoten. [N 40, 18; monogr.]
II-12
|
19346 |
weerbarstig |
wars:
waers (L289a Hushoven)
|
obstinaat, tegen de draad in
III-1-4
|
25112 |
weerlichten |
weerlichten:
waerleechte (L289a Hushoven)
|
bliksemen, weerlichten
III-4-4
|