25004 |
grootx |
groot:
groeët (Q096b Itteren, ...
Q096b Itteren)
|
groot [DC 03 (1934)]
III-4-4
|
25234 |
grote wolk |
wolk:
wolluk (Q096b Itteren)
|
grote, op zichzelf staande wolk [bonk] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
20495 |
gulzig |
gulzig:
geulzich (Q096b Itteren),
gölzich (Q096b Itteren)
|
gulzig; Hoe noemt U: Snel en onmatig in het verorberen van voedsel of drank; schrokachtig (gulzig, gruizig, vratig, slokachtig) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
25142 |
guur, kil en schraal weer |
guur (weer):
guur (Q096b Itteren),
schraal (weer):
schraal (Q096b Itteren)
|
snijdend, droog en onaangenaam koud, gezegd van het weer [guur, onguur, stuurs] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
24606 |
haagbeuk |
beuk:
-
beuk (Q096b Itteren),
heggenbeuk:
WLD
heiggebêuk (Q096b Itteren),
heəggebêuk (Q096b Itteren),
hééggebêuk (Q096b Itteren)
|
haagbeuk (Carpinus betulus) [DC 69 (1994)] || Haagbeuk: eigenlijk een boom die gebruikt wordt om hagen te vormen; blad lijkt meer op een iepeblad dan op een beukeblad; heeft hangende katjes (elzenteer, beuketeer, esselteer, teer). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
34471 |
haan |
haan:
hān (Q096b Itteren),
haantje:
hē̜nkǝ (Q096b Itteren)
|
Het mannetje van de hoenderen. [N 19, 39; A 39, 3c; A 6, 1a; A 2, 30; L 7, 27; L 14, 19; L 26, 17; L 1a-m; JG 1a, 1b; Wi 13; Wi 17; Gwn 5, 15 add.; Vld.; monogr.]
I-12
|
17748 |
haar |
haar:
haor (Q096b Itteren)
|
haar [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
18726 |
haarborstel |
borstel:
’ne beurstel (Q096b Itteren),
haarborstel:
hourbeurstel (Q096b Itteren)
|
Een haarborstel. [DC 56 (1981)]
III-1-3
|
32888 |
haarspit |
haarbol:
hārbǫl (Q096b Itteren)
|
Het haarspit is het draagbare aambeeldje waarop de zeis wordt gehaard. Het bestaat uit een ijzeren pin met een verstaalde enigszins bolle kop, die doorgaans vierkant van omtrek is en tot buiten de pin uitsteekt. Het haarspit kan in de grond worden gestoken (in het veld), of in een haarblok (op de boerderij). Om te verhinderen dat het haarblok te ver in de grond of het haarblok wordt gedreven, heeft men aan het haarspit, enkele centimeters onder de kop, een extra onderdeel vastgemaakt; dit kan bestaan uit enkele ringetjes, meestal twee of vier, een rond of vierkant plaatje, of uit twee dwarspinnetjes (spieën, die doorgaans van hout zijn). Als men het haarspit in de grond steekt, legt men vaak twee blokjes, plankjes of stenen onder de ringetjes of de spieën. De door de informanten opgegeven benamingen voor dit onderdeel van het haarspit staan achteraan in dit lemma. Zie afbeelding 7b, nummer 2. [N 18, 87, JG 1a, 1b, 1d, 2a, 2c; A 4, 28e; L 20, 28e; add. uit N 14, 131; N 18, 68f, 85 en 87; A 23, 16; Lu 1, 16; monogr.]
I-3
|
20782 |
haas |
haas:
haas (Q096b Itteren, ...
Q096b Itteren)
|
haas [DC 07 (1939)] || Haas, zonder onderscheid van geslacht [N 94 (1983)]
III-4-2
|