id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
24458 | hermelijn | wezel: weezel (Itteren) | hermelijn [DC 07 (1939)] III-4-2 |
17779 | hersenen | hersens: hersjene (Itteren) | Hersenen [DC 58 (1983)] III-1-1 |
24321 | hert, ree | ree: ree (Itteren) | Ree, zonder onderscheid van geslacht [N 94 (1983)] III-4-2 |
17645 | heup | heup: heup (Itteren) | heup - welk gedeelte van het lichaam wordt er mee bedoeld? [DC 01 (1931)] III-1-1 |
24912 | heuvel, kleine hoogte | bult: bult (Itteren), heuvel: heuvel (Itteren), verhoging: verheuging (Itteren), verhoog: verheug (Itteren) | heuvel, natuurlijke verheffing van de aardbodem, lager dan een berg [bult] [N 81 (1980)] || hoogte, vlak stuk land dat hoger gelegen is dat het omliggende land [verhoogsel] [N 81 (1980)] III-4-4 |
17776 | hiel | hak: hak (Itteren), vers: veeërs (Itteren) | hak (hiel) [DC 01 (1931)] III-1-1 |
20329 | hij aardt naar zijn vader | hij aardt naar zijn vader: hè aart noa zene vader (Itteren), hé aart nao zene vader (Itteren) | naar zijn vader aarden; hij aardt naar zijn vader [DC 02 (1932)] III-2-2 |
20481 | hijgen naar adem, reutelen | hijgen: gechte (Itteren), ratelen: rootele (Itteren) | hijgen naar adem, gezegd van een stervende [reutelen] [N 86 (1981)] III-2-2 |
34212 | hoeden van koeien | hoeden: hø̄jǝ (Itteren) | [N 3A, 12a; N M, 2; JG 1a, 1b; A 48, 18c; L 1a-m; L 27, 5; S 14; Wi 39; R; monogr.] I-11 |
22871 | hoekschop | corner (eng.): corner (Itteren) | Hoekschop. [DC 49 (1974)] III-3-2 |