34528 |
roep- en lokwoord voor de kip |
tiet, tiet:
tit, tit (Q096b Itteren)
|
Naast de verschillende roepwoorden kan men de kippen ook lokken door een zuigend klappend geluid te maken met de tong tegen de tanden (P 176 (Sint-Truiden)) of door te fluiten (Q 2 (Hasselt)). [N 19, 44a; L 47, 9a; A 6, 2b; A 6, 2a; VC 14, 2n -r-; Vld.; L B2, 259a; monogr.]
I-12
|
21362 |
roepen |
roepen:
roope (Q096b Itteren),
schreeuwen:
schrieve (Q096b Itteren)
|
op een luide manier iets mededelen, roepen [skriesen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
20819 |
roeren |
roeren:
reure (Q096b Itteren)
|
roeren [DC 47 (1972)]
III-2-3
|
25088 |
roest |
beroest:
beros (Q096b Itteren),
roest:
ros (Q096b Itteren)
|
roest, rood- of bruingele bedekking die aan de oppervlakte van ijzer en staal ontstaat door verbinding met zuurstof, vooral in een vochtige omgeving [roester] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
22443 |
rommelpot |
foekepot:
foekepot (Q096b Itteren),
rommelpot:
rommelpot (Q096b Itteren)
|
De pot die met een (varkens)blaas is overspannen; door het midden ervan is een rietje gestoken dat men vochtig maakt en op en neer beweegt, wat de blaas in trilling brengt [rommelpot, hoeperpot, foeperpot, foekepot]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
24239 |
roofvogel, algemeen |
rover:
roover (Q096b Itteren)
|
een roofvogel (klamper) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
20516 |
rookvlees |
gerookt vlees:
gerūīk vleish (Q096b Itteren)
|
rookvlees; Hoe noemt U: Een stuk gerookt vlees (krep, rookvlees) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20676 |
room |
room:
rom (Q096b Itteren)
|
Het vette deel van de ongekookte melk dat boven komt drijven, als men de melk rustig laat staan. [N 6, 15a; N 16, 17; L 6, 15; L 14, 22; JG 1a, 1b, 2c; A 7, 15; A 39, 7a; Wi 53; Gwn 10, 1; monogr.]
I-11
|
22426 |
roos van de schietschijf |
roos:
roes (Q096b Itteren)
|
De ronde plek die dient als middelpunt van een schietschijf [roos, gaudeaan]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
20537 |
roosteren |
roosteren:
rūūsturru (Q096b Itteren)
|
roosteren; Hoe noemt U: Op een rooster braden (roosteren, horsen, hersen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|