e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Itteren

Overzicht

Gevonden: 1364
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
roep- en lokwoord voor de kip tiet, tiet: tit, tit (Itteren) Naast de verschillende roepwoorden kan men de kippen ook lokken door een zuigend klappend geluid te maken met de tong tegen de tanden (P 176 (Sint-Truiden)) of door te fluiten (Q 2 (Hasselt)). [N 19, 44a; L 47, 9a; A 6, 2b; A 6, 2a; VC 14, 2n -r-; Vld.; L B2, 259a; monogr.] I-12
roepen roepen: roope (Itteren), schreeuwen: schrieve (Itteren) op een luide manier iets mededelen, roepen [skriesen] [N 87 (1981)] III-3-1
roeren roeren: reure (Itteren) roeren [DC 47 (1972)] III-2-3
roest beroest: beros (Itteren), roest: ros (Itteren) roest, rood- of bruingele bedekking die aan de oppervlakte van ijzer en staal ontstaat door verbinding met zuurstof, vooral in een vochtige omgeving [roester] [N 81 (1980)] III-4-4
rommelpot foekepot: foekepot (Itteren), rommelpot: rommelpot (Itteren) De pot die met een (varkens)blaas is overspannen; door het midden ervan is een rietje gestoken dat men vochtig maakt en op en neer beweegt, wat de blaas in trilling brengt [rommelpot, hoeperpot, foeperpot, foekepot]. [N 88 (1982)] III-3-2
roofvogel, algemeen rover: roover (Itteren) een roofvogel (klamper) [N 83 (1981)] III-4-1
rookvlees gerookt vlees: gerūīk vleish (Itteren) rookvlees; Hoe noemt U: Een stuk gerookt vlees (krep, rookvlees) [N 80 (1980)] III-2-3
room room: rom (Itteren) Het vette deel van de ongekookte melk dat boven komt drijven, als men de melk rustig laat staan. [N 6, 15a; N 16, 17; L 6, 15; L 14, 22; JG 1a, 1b, 2c; A 7, 15; A 39, 7a; Wi 53; Gwn 10, 1; monogr.] I-11
roos van de schietschijf roos: roes (Itteren) De ronde plek die dient als middelpunt van een schietschijf [roos, gaudeaan]. [N 88 (1982)] III-3-2
roosteren roosteren: rūūsturru (Itteren) roosteren; Hoe noemt U: Op een rooster braden (roosteren, horsen, hersen) [N 80 (1980)] III-2-3