| 25952 |
slagmulder |
olieslager:
ōlislę̄gǝr (L321a Ittervoort)
|
Eigenaar, molenaar van een oliemolen. [Vds 265; Jan 289; Grof 272]
II-3
|
| 24378 |
slang |
slang:
slang (L321a Ittervoort)
|
Hoe noemt u het dier met een langgerekt, rolrond, door schubben bedekt lichaam zonder ledematen; het beweegt zich voort door zijn lichaam te krommen (slang, serpent) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
| 17553 |
slank |
lang:
lank (L321a Ittervoort)
|
Slank, tenger: rank, smal gebouwd (slank, raal, reel, rank, riede). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
| 17835 |
slaperig |
slaperig:
slaoperig (L321a Ittervoort)
|
Slaperig: geneigd zijn tot slapen (slaperig, dommelig, dwaas, vaakluis). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
| 20647 |
slappe koffie |
schotelwater:
sjottelwater (L321a Ittervoort),
slappe sloerie:
slappe sloerie (L321a Ittervoort)
|
Slappe koffie (lierie, loerie, zwadder, zwoelie, poelie, poelespaat, poelieprats, laarie, paalie, pèùjt, merriezèèjk?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
| 22337 |
slechte speler |
stommerik:
stommerik (L321a Ittervoort)
|
Een slechte speler [kruk]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
| 19355 |
slechtgehumeurd (zijn) |
chagrijnig:
chagrijnig (L321a Ittervoort),
grimmig:
grimmig (L321a Ittervoort),
knorrig:
knorrig (L321a Ittervoort),
knòrrig (L321a Ittervoort)
|
knorrig of boos zonder dat daar een geldige reden voor is [kummelijk, grimmig, gemelijk, gaperig] [N 85 (1981)] || slecht gehumeurd, een slecht humeur hebbend [druilig, miezig, dof, paf, chagrijnig] [N 85 (1981)] || uit zijn humeur, brommig, knorrig [miezerig] [N 85 (1981)] || uit zijn humeur, knorrig [gallig, gichtig, drollig, knorrig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 22344 |
slee |
slee:
slei (L321a Ittervoort)
|
Een voertuig op twee evenwijdige metalen of met metaal beslagen ribben dat glijdend wordt voortbewogen over ijs of sneeuw [slee, slet, nar]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
| 24552 |
sleedoorn |
sleenstruik:
slieènstroek (L321a Ittervoort)
|
De doornachtige heester met langwerpige bladeren en harde blauwe wrange vruchten (sleedoorn, sleepruin, sleien, trekkebek, bels, slendoorn, slien, biels). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
| 21179 |
sleepboot |
sleper:
slijper (L321a Ittervoort)
|
een kleine, zeer sterke stoom- of motorboot die andere vaartuigen op sleeptouw neemt [sleepboot, sleper, toogboot] [N 90 (1982)]
III-3-1
|