18541 |
gulp van een broek |
roetsj:
rötsj (Q028p Jabeek)
|
gulp, met knoopjes te sluiten voorsplit [rötsj, fluitje] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
20495 |
gulzig |
gulzig:
gölzich (Q028p Jabeek)
|
gulzig; Hoe noemt U: Snel en onmatig in het verorberen van voedsel of drank; schrokachtig (gulzig, gruizig, vratig, slokachtig) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
25142 |
guur, kil en schraal weer |
schrouw (weer):
schrauw weer (Q028p Jabeek)
|
huiverig, koud, guur weer [grellig, zoer, locht, schrauw] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
34471 |
haan |
haan:
hān (Q028p Jabeek),
haantje:
hęnkǝ (Q028p Jabeek),
hęnšǝ (Q028p Jabeek)
|
Het mannetje van de hoenderen. [N 19, 39; A 39, 3c; A 6, 1a; A 2, 30; L 7, 27; L 14, 19; L 26, 17; L 1a-m; JG 1a, 1b; Wi 13; Wi 17; Gwn 5, 15 add.; Vld.; monogr.]
I-12
|
32888 |
haarspit |
haarbol:
hārbǫl (Q028p Jabeek)
|
Het haarspit is het draagbare aambeeldje waarop de zeis wordt gehaard. Het bestaat uit een ijzeren pin met een verstaalde enigszins bolle kop, die doorgaans vierkant van omtrek is en tot buiten de pin uitsteekt. Het haarspit kan in de grond worden gestoken (in het veld), of in een haarblok (op de boerderij). Om te verhinderen dat het haarblok te ver in de grond of het haarblok wordt gedreven, heeft men aan het haarspit, enkele centimeters onder de kop, een extra onderdeel vastgemaakt; dit kan bestaan uit enkele ringetjes, meestal twee of vier, een rond of vierkant plaatje, of uit twee dwarspinnetjes (spieën, die doorgaans van hout zijn). Als men het haarspit in de grond steekt, legt men vaak twee blokjes, plankjes of stenen onder de ringetjes of de spieën. De door de informanten opgegeven benamingen voor dit onderdeel van het haarspit staan achteraan in dit lemma. Zie afbeelding 7b, nummer 2. [N 18, 87, JG 1a, 1b, 1d, 2a, 2c; A 4, 28e; L 20, 28e; add. uit N 14, 131; N 18, 68f, 85 en 87; A 23, 16; Lu 1, 16; monogr.]
I-3
|
25145 |
hagelsteen, hagelkorrel |
hagel:
hāgel (Q028p Jabeek)
|
hagelsteen, hagelkorrel [N 22 (1963)]
III-4-4
|
18180 |
hak van een schoen |
hak:
hak (Q028p Jabeek)
|
hak van een schoen [pollevie, plevie, hiel] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
21661 |
halen en betalen |
beuren:
gaon büre (Q028p Jabeek)
|
Halen en betalen wat men gekocht heeft [ik moet gaan ontvangen?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
20343 |
half- of stiefbroer |
halve broer:
hau̯və brōr (Q028p Jabeek)
|
half- of stiefbroeder [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20344 |
half- of stiefzuster |
halfzuster:
hau̯f ˃zøͅstər (Q028p Jabeek)
|
half- of stiefzuster [DC 05 (1937)]
III-2-2
|