e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P219p plaats=Jeuk

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
houten raamwerk haam: hǭǝm (Jeuk), kanis: kǭnǝs (Jeuk) Toestel van stokken vervaardigd dat men sommige dieren b.v. varkens om de hals doet om ze te beletten door hagen te breken. [L 36, 29; monogr.] I-12
houten sleepblok van de driewielige kar slee: slø̜y (Jeuk  [(twee wieltjes en sleepblok)]  ), slof: slof (Jeuk) Houten blok vooraan aan de kar in plaats van een voorwieltje. Dit komt enkel voor bij een klein voertuigje op twee wieltjes, dat dient om akkerwerktuigen te vervoeren. Vergelijk het lemma ploegslede in wld I.1. [N 17, 42; N G, 68a] I-13
houtkleur houtverf: hōt˲vɛrǝf (Jeuk) Transparante olie- of waterverf van diverse samenstelling, die gebruikt wordt bij het imiteren van houtsoorten. Met de term 'procédé' worden olieverven voor houtimitatie aangeduid. [N 67, 20] II-9
houtrong hondje: hø̜ntšǝ (Jeuk) Werd vooraan op de hoogkar geplaatst wanneer men hout wilde vervoeren. De houtrong bestaat uit een rongblok, twee rongstokken en een raam. De twee rongstokken bevinden zich aan weerszijden van het rongblok; het rechthoekig of trapeziumvormig raam staat in het midden op het rongblok. Dit raam beschermt het paard tegen de druk van de lading, terwijl de rongen de lading op haar plaats houden. Hoewel bij heel wat opgaven een betekenisaanduiding gegeven wordt, is het vaak onduidelijk of twijfelachtig wat er precies bedoeld wordt, omdat sommige woordtypen zowel als benaming voor "houtrong in zijn geheel" als voor "rongblok" en "raam" voorkomen. Toch is hier gekozen voor een vierdeling van het lemma: de opgaven waarbij geen betekenisindicatie gegeven werd, zijn vooraan geplaatst; de opgaven waarbij die indicatie er wel was, zijn naargelang de betekenis ondergebracht onder A. de houtrong in zijn geheel, B. het rongblok of C. het raam. [N 17, 7a-b + 40 + add; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2c] I-13
houtschilderen houtkleuren: hōtklø̄rǝ (Jeuk) Het nabootsen van hout met behulp van verf. Het houtschilderen bestaat uit het aanleggen, het maken van vlammen en draden, en het glaceren. Zie ook het lemma 'Glaceren'. [N 67, 85a] II-9
houtskool voor het wierookvat kooltjes: kölkes (Jeuk) Houtskool, kooltjes voor het wierookvat [költjes, köölkes, krichelskoaële, holtskaol?]. [N 96B (1989)] III-3-3
houtsplinter spalkje hout: spalkskǝ hōt (Jeuk), splinter: splentǝr (Jeuk  [(minder gebruikelijk dan spalk(je) hout)]  ) Afgesprongen of afgeslagen klein stukje hout. [N 55, 188a-b; RND 6; L monogr.; monogr.] II-12
houtworm houtworm: houtweurm (Jeuk), made: meai (Jeuk), milver: meuəlvər (Jeuk) houtworm, memel [ZND 38 (1942)] III-4-2
hozen hozen: hozen (Jeuk) water uit een boot werpen door middel van een hoosvat [hozen, baliën] [N 90 (1982)] III-3-1
huichelaar heimelijke, een -: dateseene hemelijke (Jeuk), schijnheilige: schijnhēlige (Jeuk), stoefer: stoeffer (Jeuk) een huichelachtig persoon, iemand die zich mooier voordoet dan hij is [godverneu-ker, heiligboontje, fijnaard] [N 85 (1981)] || huichelaar (schijnheilige, enz.) [ZND 24 (1937)] III-1-4