e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P219p plaats=Jeuk

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lantaarn lantaarn: lantein (Jeuk), lateiën (Jeuk) lantaarn [ZND 37 (1941)] III-2-1
lap lap: lap (Jeuk), stof: stof (Jeuk), stuk stof: stək stof (Jeuk) Hoe noemt U: een lap stof [N 62 (1973)] || Sterke doek of stof [lap, vel, lel, del] [N 114 (2002)] || sterke doek of stof [lap, vel, lel, del] [N 86 (1981)] III-1-3
lasapparaat soudeerpost: sǫwdērpǫs (Jeuk) In het algemeen een toestel om te lassen. Zie ook de toelichting bij het lemma "wellen, lassen". Met de meer algemene woordtypen lasapparaat, schweissapparat (d.) en laspost zal wel vaak een autogeen lasapparaat bedoeld worden. Zie ook afb. 42. [N 33, 188-189; monogr.] II-11
laskap, lashelm masker: maskǝr (Jeuk) Metalen kap met donkergroen ruitje waarmee tijdens het elektrisch lassen hoofd en ogen tegen straling en metaalspetters beschermd worden. De laskap wordt met één hand vastgehouden, de lashelm wordt op het hoofd gezet. Zie ook afb. 46. [N 33, 192] II-11
lasstaaf pegel: pęjl (Jeuk) De metalen staaf die bij het elektrisch lassen van metalen als laselektrode dient. De laselektrode smelt daarbij ook en voegt zo metaal toe waarmee de lasnaad wordt opgevuld. De elektrode is ommanteld met een stof die als een soort vloeimiddel fungeert. Tijdens het lassen verdampt een deel daarvan en vormt een gas dat het gesmolten metaal tegen oxidatie beschermt. Op de lasnaad wordt een slak gevormd die met behulp van de lasbikhamer kan worden weggekapt. Zie ook afb. 45. [N 33, 191; monogr.] II-11
last, maat van 30.000 liter citerne: citerne (Jeuk) de maat die een inhoud aangeeft van 30.000 liter [last] [N 91 (1982)] III-4-4
lasteren kwaadklappen: koowd klappe (Jeuk), ratelen: rawtelen (Jeuk) het schenden van iemands goede naam [achterpraat, achterklap, laster] [N 85 (1981)] || iemands goede naam schenden [labbekakken, insteken, bespreken, rabbelen, klapperen, commeren] [N 85 (1981)] III-1-4
lastig (werken) delicaat: délikant (Jeuk), lastig: lestig (Jeuk), (scherpe e).  lestig (Jeuk), ook materiaal znd 30, 02  lestig (Jeuk) het moeilijk zijn [slameur, last] [N 85 (1981)] || lastig [ZND 01 (1922)] || niet zonder moeite of inspanning volbracht of afgedaan kunnend worden, niet gemakkelijk [difficiel, delicaat, ongemakkelijk, onklaar, zwaar moeilijk] [N 85 (1981)] || zwaar vallend [bezwaarlijk, kwalijk] [N 85 (1981)] III-1-4
lastig kind ambetant: ampetant (Jeuk) een kind met een lastig karakter [nest, bernuizig kind, erg] [N 85 (1981)] III-1-4
lastig zijn ambeteren (< fr.): Note v.d. invuller: ampetanterik = de persoon die vervelend is.  ampeteire (Jeuk) tot last zijn, kwelling veroorzaken [vervelen, klieren, sarren, tergen, hengelen, kneuten, kneuteren, donderjagen, moesjanken,vernooien, verleden] [N 85 (1981)] III-1-4