18163 |
opereren |
opereren:
opereire (P219p Jeuk),
opereren (P219p Jeuk)
|
Opereren: een operatie verrichten (opereren, vlijmen, snijden). [N 107 (2001)] || Opereren: een operatie verrichten (vlijmen, snijden). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20439 |
opgebaard zijn |
op de walm liggen:
de doeije lie op de walm (P219p Jeuk)
|
het dode lichaam van een mens [lijk, dode, kadaver] [N 115 (2003)]
III-2-2
|
22402 |
opgooien (tossen) |
opsmijten:
opsmijte (P219p Jeuk),
tossen:
tossen (P219p Jeuk)
|
het kansspel waarbij een munt opgegooid wordt; de winnaar is degene die goed voorspeld heeft welke zijde (kruis of munt) boven zal liggen [koppelen, letteren, opgooien, omgooien, omroeien] [N 112 (2006)] || Het kansspel waarbij een munt opgegooid wordt; de winnaar is degene die goed voorspeld heeft welke zijde (kruis of munt) boven zal liggen [koppelen, letteren, opgooien, omgooien, omroeien]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
31500 |
ophaler |
ophaler:
ǫphǭwǝlǝr (P219p Jeuk)
|
Metalen staaf met een vlakke baan met in het midden een uitholling die over de klinknagel past. De ophaler dient om de rand van het gat van de aaneen te klinken delen vlak te slaan waardoor deze tegen elkaar aan komen te liggen. Zie ook afb. 180a. [N 33, 321; N 64, 74b; N 66, 20b]
II-11
|
18218 |
ophanger |
hangsel:
hangsel (P219p Jeuk),
lintje:
Soms ook een strop.
lentje (P219p Jeuk),
strop:
Soms.
strop (P219p Jeuk)
|
Lintje. Hoe heet het lintje of snoer om een jas op te hangen? [ZND 37 (1941)]
III-1-3
|
19293 |
ophitsen |
ophitsen:
ophitsen (P219p Jeuk),
opstoken:
opstoken (P219p Jeuk)
|
een persoon of personen aanzetten tot ruzie [opstoken, hissen, opkitsen, oppinnen, opraden, aanlokken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19255 |
ophouden met het werk |
uitscheiden:
aatskeeje (P219p Jeuk)
|
ophouden met werken [afscheiden, uitscheiden, ophouden] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
22016 |
opleren |
oplaten:
oplaawte (P219p Jeuk)
|
Hoe zegt men / hoe noemt men in Uw dialect: jonge duiven (een paar kilometer van het hok) wegbrengen, om ze te leren [N 93 (1983)]
III-3-2
|
18811 |
opletten |
attentie geven:
gèf attentie (P219p Jeuk),
gereed zijn:
geriejd zijn (P219p Jeuk)
|
aandacht geven, letten op [beletten, nikken] [N 85 (1981)] || oplettend, achtslaan op wat kan gebeuren, gereed om te handelen, waakzaam [gewarig, gewaakzaam] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21275 |
opmaken |
opdoen:
gɛld upduun (P219p Jeuk),
opduun (P219p Jeuk)
|
geld opdoen (opmaken) [RND]
III-3-1
|