e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P219p plaats=Jeuk

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rug rug: rug (Jeuk), røk (Jeuk) de rug [ZND 29 (1938)] || Zie afbeelding 2.29. [JG 1a, 1b; N 8, 12] I-9, III-1-1
rug van het blad van de zeis rug: røk (Jeuk) De opstaande stevige rand aan de buitenzijde van het blad van de zeis. Zie afbeelding 5, nummer 5. [N 18, 68e; JG 1a, 1b] I-3
rug van het lemmer botte kant: botte kant (Jeuk), rug: rug (Jeuk) De niet-scherpe zijde van een mes (rug, botte kant) [N 79 (1979)] III-2-1
ruggengraat ruggenstrang: ruggestrank (Jeuk), strang: strank (Jeuk) Ruggegraat (ruggestrank, rozenkrans). [N 109 (2001)] III-1-1
ruggenwervel wervel: wervels (Jeuk) Wervel van de ruggegraat (welver). [N 109 (2001)] III-1-1
rugstuk rugstaak: rugstuk  rōͅkstōͅk (Jeuk) karbonaden [Goossens 1b (1960)] III-2-3
ruien ruien: raauwe (Jeuk), ruie (Jeuk) Hoe heet het volledig vernieuwen van het vederkleed? [N 93 (1983)] || veer: elk der huidbekleedsels van een vogel bestaande uit een buisje dat aan weerszijden baarden en baardjes draagt (pluim, veer) [N 100 (1997)] III-3-2, III-4-1
ruige mest vers mest: vǫs [mest] (Jeuk) Ruige mest is mest die pas uit de stal is gekomen en daarom nog onverteerd stro bevat. Deze mest vormt aanvankelijk de boven- of buitenlaag van de mesthoop, die o.i.v. zon en wind gemakkelijk verdroogt. Hij heeft daarom ook (nog) niet de kwaliteit van de in het vorige lemma bedoelde mest, die langer en dieper in de mesthoop heeft gezeten. De plaatselijke varianten van [mest [N M, 10b; N 11, 27 add.; N 11A, 4b; JG 1a + 1b add.; div.] I-1
ruiken rieken: rikke (Jeuk) Rieken: door middel van reukzin gewaarworden (rieken, ruiken) [N 108 (2001)] III-1-1
ruilen (als spel) mangelen: mangele (Jeuk, ... ), mangelen (Jeuk), wille v`ns mangele (Jeuk) het spel waarbij men voorwerpen met elkaar ruilt [ruilen, koetelen, tuilen, toesen, tuisen, mangelen, tuitelen, paarden] [N 112 (2006)] || Het spel waarbij men voorwerpen met elkaar ruilt [ruilen, koetelen, tuilen, toesen, tuisen, mangelen, tuitelen, paarden]. [N 88 (1982)] || Willen we eens ruilen? [ZND 42 (1943)] III-3-2