e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P219p plaats=Jeuk

Overzicht

Gevonden: 4999
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
convoyeur convoyeur (fr.): convoyeur (Jeuk), losser: losser (Jeuk) de persoon die de duiven begeleidt naar de losplaats? [N 93 (1983)] III-3-2
cornage cornard (adj., fr.): kǫrnār (Jeuk) Cornage of chronische dempigheid is kwaadaardiger dan dempigheid. Ze is ongeneeslijk. De doorstroming van de lucht wordt belemmerd door een vernauwing van het strottenhoofd, veroorzaakt door een verlamming van de zenuwen die de stembanden bedienen. De in- en uitademing gaat gepaard met een piepend geluid. [JG 1b; A 48A, 38b; N 8, 87 en 88; N 52, 24 en 25; monogr.] I-9
corpus lieveheer: Lieven Hier (Jeuk) Het corpus, de Christusfiguur van een kruisbeeld. [N 96B (1989)] III-3-3
coupenaad, figuurnaad pince: pęjns (Jeuk) Vormgevende naad. Naad die door de coupe bepaald wordt. [N 62, 19] II-7
credo credo (lat.): Credo (Jeuk) De gebeden of gezongen geloofsbelijdenis, het Credo. [N 96B (1989)] III-3-3
crocus (crocus vernus l.) krokus: krokus (Jeuk) Crocus (crocus vernus). De bloemen zijn paars, geel, wit of gestreept. De bladeren zijn iets korter dan de bloem, donkergroen met een brede witte streep in het midden. Bloemen alleen of bij paren, omgeven door 1 schedeblad, de bloemen en bladeren zijn ing [N 92 (1982)] III-2-1
crypte crypte (<fr.): crypte (Jeuk) De ruimte, de kelder onder het priesterkoor, vroeger gebruikt als grafkelder [crypte, krocht?]. [N 96A (1989)] III-3-3
cr√äpe crêpe: crêpe (Jeuk) Gekroesd, niet glanzend weefsel van linnen draden. Men mag deze stof niet of nauwelijks strijken. [N 62, 76; N 59, 201; N 62, 75c; N 62, 75d; MW; monogr.] II-7
cultivator, extirpator rus: røs (Jeuk) De cultivator, extirpator of woeleg is een 3- of 4-wielig of op twee lopers voortglijdend akkerwerktuig met op een schaar eindigende tanden, die d.m.v. een hefboom tegelijk versteld kunnen worden. Aan het raam van een wielcultivator zitten 5 of meer C-vormige veertanden (zie afb. 77) of rechte stelen (zie afb. 78), die elk van een pijlvormige beitel, resp. een kleine dubbelschaar zijn voorzien. Dit lemma betreft de cultivator in het alge-meen. Voor termen die op de sleepcultivator toepasselijk zijn, zie men het volgende lemma. Wat in het onderstaande met ''eg'' en ''eg'' bedoeld wordt, is aangegeven in het lemma ''eg''. [JG 1a + 1b+ 1d + 2c; N 11, 78a; N 11A, 150a + c; N J, 10; N 18, 52 add.; div.; mono-gr.] I-2
daas (tabanidae) daps: daps (Jeuk, ... ), dol: dol (Jeuk) Hoe noemt u de grote vlieg waarvan verschillende soorten in ons land voorkomen. De wijfjes zuigen bloed bij grote zoogdieren en mensen. De grote soorten steken pijnlijk en achtervolgen mensen en dieren met grote hardnekkigheid (daas, dazerik, dol) [N 83 (1981)] || horzel [ZND 27 (1938)] || insect I [Goossens 1b (1960)] III-4-2