20309 |
meisje |
meidje:
metske (P219p Jeuk)
|
meisje [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
20366 |
meisje met wie een jongen verkering heeft |
meidje:
metske (P219p Jeuk),
mèdske (P219p Jeuk)
|
het meisje met wie men verkering heeft [parmeteit, meid, fem, frul, caprice] [N 115 (2003)], [N 87 (1981)]
III-2-2
|
20381 |
meisje met wie men verloofd is |
meidje:
mèdske (P219p Jeuk)
|
verloofde [vrouwelijk] [fem, frul, caprice] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
18580 |
meisjeshemd |
onderlijfje:
onderlefke (P219p Jeuk)
|
Meisjesondergoed, meisjeshemd [N 114 (2002)]
III-1-3
|
18125 |
melaatsheid |
melaats:
melaats (P219p Jeuk),
melaatsheid:
melaatsheid (P219p Jeuk)
|
Melaatsheid: lepra, in de huid ontstaan knobbels; de ziekte kan tot afschuwelijke verminkingen leiden (leproosheid, lazerij). [N 84 (1981)] || Melaatsheid: lepra, in de huid ontstaan knobbels; de ziekte kan tot afschuwelijke verminkingen leiden (leproosheid, lepra, melaats, lazerij). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
22800 |
melden (kaartterm) |
melden:
zich aangeven
melden (P219p Jeuk)
|
Melden. (in welke betekenis wordt dat woord gebruikt? Geef de uitdrukking waarin het voorkomt, b.v. bij het kaartspelen, enz.). [ZND 38 (1942)]
III-3-2
|
24872 |
melganzenvoet |
ganzenvoet:
ganzevoet (P219p Jeuk)
|
Melganzevoet (chenopodium album 30 tot 100 cm hoge plant. De stengels staan rechtop en zijn vertakt; de bladeren zijn zeer verschillend van vorm, tevens onregelmatig getand, de bovenste gaafrandig, aan de buitenkant dofgroen, de onderkant wit-melig best [N 92 (1982)]
III-4-3
|
20970 |
melig |
melig:
melig (P219p Jeuk, ...
P219p Jeuk)
|
Te rijp en daardoor droog en korrelig, gezegd van een vrucht (meelachtig, melen, versleten, melig). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
34237 |
melk |
melk:
melǝk (P219p Jeuk),
mɛlk (P219p Jeuk),
mɛlǝk (P219p Jeuk)
|
De hoofdzakelijk uit water, eiwit, vet en melksuiker bestaande witte vloeistof die door het vrouwelijk rund wordt afgescheiden. Op de kaart is het woordtype melk niet opgenomen. [A3, 3; A 11, 1c; A 17, 17; A 7, 14; RND 40; RND 127; S 23; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 4, 3; L 29, 5; NE 3, V 6n; Vld.; Gwn 10, 1; monogr.]
I-11
|
34246 |
melkafromer |
écrémeuse:
ęi̯krǝmø̄s (P219p Jeuk)
|
De afromer scheidt de roomlaag van de melk. Dit scheiden kan gebeuren door een grote schuimspaan of een houten lepel te gebruiken. Met een houten latje kan men room tegenhouden, terwijl de ontroomde melk door de tuit van de in schuine stand gehouden plateel of teil vloeit. Men kan de room eenvoudig met een vinger wegdoen of men kan die wegblazen. Moderner is de scheiding van room en melk met een melkmachine of centrifuge. [N 12, 57 en 58; JG 1a, 1b; A 23, 3; monogr.]
I-11
|