e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Jeuk

Overzicht

Gevonden: 4999
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bestendig weer vast (weer): vast weer (Jeuk) lucht die vast, bestendig weer betekent [hooilucht, vaste lucht] [N 81 (1980)] III-4-4
besvrucht, algemeen beer: bĕre (Jeuk), bes: bes (Jeuk) Een vlezige sapige vrucht die aan een struik groeit (bes, bizzem, bezie, beer, bees, bezing, baaie). [N 82 (1981)] I-7
betalen betalen: dje moet geld heube om koene te beteale (Jeuk), dje moet mer gelt höbben oem te betaolen (Jeuk), dje moet mer gelt höbben om te köne betaolen (Jeuk) Hoe zegt ge in uw dialect: "ge moet geld hebben om kunnen te betalen"of "ge moet geld hebben om te kunnen betalen"? De gehele uitdrukking weergeven. [ZND 36 (1941)] III-3-1
beteuterd uit mijn lood: uit me lood geslaoge (Jeuk), uit zijn lood: aat ze louet geslogen (Jeuk), ook materiaal znd 32, 67  aat ze louet gesloəgən (Jeuk), uit zijn sus: hij stond uit zijnen sus (Jeuk), ook materiaal znd 32, 67  uit zijnen sus (Jeuk), voor zijn hoofd gestoten: he was veur zen huut gestoeten (Jeuk), ver z⁄n huud gestoete (Jeuk), ook materiaal znd 32, 67  was veur zen huut gestoeten (Jeuk) beteuterd, onthutst [ZND 01 (1922)] || hij stond beteuterd, onthutst [ZND 32 (1939)] || op zijn neus kijkend, erg teleurgesteld zijnd [sip, arig, dreuig, vernepen, suf, onnozel, bedonderd] [N 85 (1981)] || van zijn stuk gebracht, van streek [bedonderd, beteuterd] [N 85 (1981)] III-1-4
beteuterd kijken kijken alsof hij in zijn broek gescheten heeft: alsof hij in zijn broek gesch... heeft (Jeuk), ook materiaal znd 32, 67  alsof hej in zijn broek gesch.. heeft (Jeuk) beteuterd, onthutst [ZND 01 (1922)] || hij stond beteuterd, onthutst [ZND 32 (1939)] III-1-4
betrappen attraperen (<fr.): attrapeeren (Jeuk), attraperen (Jeuk), op de tij komen: cf. WNT sub tijd: te tijde, te tij, 1. bijtijds, tijdig; -2. te gelegener tijd.  drop te tij koûmen (Jeuk), pakken: pakken (Jeuk) betrappen [ZND 32 (1939)] || een dief bij het stelen verrassen [betrappen, attraperen] [N 90 (1982)] III-3-1
betrekken (lucht) overtrekken: ⁄t oevertrik (Jeuk) eerst helder zijn, maar daarna dreigen te gaan regenen, gezegd van het weer [zich berouwen] [N 81 (1980)] III-4-4
betten van een wonde baden: bei-ën (Jeuk), beien (Jeuk), bêie (Jeuk), betten: bette (Jeuk), schoonmaken: skoenmoken (Jeuk) een wonde met warm water baden [ZND 32 (1939)] || lessen: Een wonde betten (lessen, betten). [N 84 (1981)] III-1-2
beugelen beugelen: beugele (Jeuk) het balspel waarbij een bal door een ijzeren ring, beugel geslagen moet worden [beugelen, klossen, kolven] [N 112 (2006)] III-3-2
beugelring ring: renk (Jeuk, ... ) de ijzeren ring van de beugelbaan [beugel, poort, ring] [N 112 (2006)] || De ijzeren ring van de beugelbaan [beugel, poort, ring]. [N 88 (1982)] III-3-2