25105 |
bestendig weer |
vast (weer):
vast weer (P219p Jeuk)
|
lucht die vast, bestendig weer betekent [hooilucht, vaste lucht] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
33607 |
besvrucht, algemeen |
beer:
bĕre (P219p Jeuk),
bes:
bes (P219p Jeuk)
|
Een vlezige sapige vrucht die aan een struik groeit (bes, bizzem, bezie, beer, bees, bezing, baaie). [N 82 (1981)]
I-7
|
21471 |
betalen |
betalen:
dje moet geld heube om koene te beteale (P219p Jeuk),
dje moet mer gelt höbben oem te betaolen (P219p Jeuk),
dje moet mer gelt höbben om te köne betaolen (P219p Jeuk)
|
Hoe zegt ge in uw dialect: "ge moet geld hebben om kunnen te betalen"of "ge moet geld hebben om te kunnen betalen"? De gehele uitdrukking weergeven. [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
18845 |
beteuterd |
uit mijn lood:
uit me lood geslaoge (P219p Jeuk),
uit zijn lood:
aat ze louet geslogen (P219p Jeuk),
ook materiaal znd 32, 67
aat ze louet gesloəgən (P219p Jeuk),
uit zijn sus:
hij stond uit zijnen sus (P219p Jeuk),
ook materiaal znd 32, 67
uit zijnen sus (P219p Jeuk),
voor zijn hoofd gestoten:
he was veur zen huut gestoeten (P219p Jeuk),
ver z⁄n huud gestoete (P219p Jeuk),
ook materiaal znd 32, 67
was veur zen huut gestoeten (P219p Jeuk)
|
beteuterd, onthutst [ZND 01 (1922)] || hij stond beteuterd, onthutst [ZND 32 (1939)] || op zijn neus kijkend, erg teleurgesteld zijnd [sip, arig, dreuig, vernepen, suf, onnozel, bedonderd] [N 85 (1981)] || van zijn stuk gebracht, van streek [bedonderd, beteuterd] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19014 |
beteuterd kijken |
kijken alsof hij in zijn broek gescheten heeft:
alsof hij in zijn broek gesch... heeft (P219p Jeuk),
ook materiaal znd 32, 67
alsof hej in zijn broek gesch.. heeft (P219p Jeuk)
|
beteuterd, onthutst [ZND 01 (1922)] || hij stond beteuterd, onthutst [ZND 32 (1939)]
III-1-4
|
21516 |
betrappen |
attraperen (<fr.):
attrapeeren (P219p Jeuk),
attraperen (P219p Jeuk),
op de tij komen:
cf. WNT sub tijd: te tijde, te tij, 1. bijtijds, tijdig; -2. te gelegener tijd.
drop te tij koûmen (P219p Jeuk),
pakken:
pakken (P219p Jeuk)
|
betrappen [ZND 32 (1939)] || een dief bij het stelen verrassen [betrappen, attraperen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
25106 |
betrekken (lucht) |
overtrekken:
⁄t oevertrik (P219p Jeuk)
|
eerst helder zijn, maar daarna dreigen te gaan regenen, gezegd van het weer [zich berouwen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
18157 |
betten van een wonde |
baden:
bei-ën (P219p Jeuk),
beien (P219p Jeuk),
bêie (P219p Jeuk),
betten:
bette (P219p Jeuk),
schoonmaken:
skoenmoken (P219p Jeuk)
|
een wonde met warm water baden [ZND 32 (1939)] || lessen: Een wonde betten (lessen, betten). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
22421 |
beugelen |
beugelen:
beugele (P219p Jeuk)
|
het balspel waarbij een bal door een ijzeren ring, beugel geslagen moet worden [beugelen, klossen, kolven] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
22422 |
beugelring |
ring:
renk (P219p Jeuk, ...
P219p Jeuk)
|
de ijzeren ring van de beugelbaan [beugel, poort, ring] [N 112 (2006)] || De ijzeren ring van de beugelbaan [beugel, poort, ring]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|