25107 |
bewolkte lucht |
bijgetrokken lucht:
baaigetrokke loch (P219p Jeuk),
overtrokken lucht:
euvertrokken locht (P219p Jeuk, ...
P219p Jeuk),
overtrokken (P219p Jeuk),
overtrokken lucht (P219p Jeuk)
|
bewolkt [ZND 32 (1939)]
III-4-4
|
18839 |
bezadigd |
bezadigd:
bezadigd (P219p Jeuk),
content:
content (P219p Jeuk)
|
zeer kalm [bezadigd, bedaard, gemoedereerd] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19613 |
bezem |
bessem:
bɛsǝm (P219p Jeuk),
bezem:
be̞ͅsəm (P219p Jeuk)
|
bezem [RND] || Het keren van de dorsvloer gebeurt vaak met een bezem vervaardigd uit bremtakken. [JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N 14, 32b en 34b]
I-4, III-2-1
|
19729 |
bezemsteel |
steel:
ste̞i̯l (P219p Jeuk)
|
bezemsteel [RND]
III-2-1
|
19303 |
bezig zijn |
kleuteren:
Note v.d. invuller: handig, ijverig werker aan: kleutereer een hobby, vb. timmeren: (ww.) = kleuteren.
kleuteren (P219p Jeuk)
|
werkzaam aan of met iets bezig zijn [bezig, onledig, ollig, doende, gesteld [zijn aan]] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21299 |
bezoek |
volk:
volk (P219p Jeuk)
|
de personen die op bezoek komen [bezoek, visite, volk] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21509 |
bezoeken |
bezoeken:
bezoeken (P219p Jeuk),
op visite gaan (fr.):
(= als de dokter een zieke bezoekt).
op visiet (P219p Jeuk)
|
een zieke bezoeken [randen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
18827 |
bezorgd |
betuttelend:
betuttelend (P219p Jeuk)
|
ongerust zijn, vol kommer en zorg zijn (d) [betusseld, betimperd, zorg hebben] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18009 |
bezwijming |
flauwte:
NB: zwijmel = half slapen.
flauwte (P219p Jeuk)
|
Bezwijming: flauwte, onmacht (kwalijkte, kwalijkvaart, zwijm, zwijmel). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
23668 |
biddag |
biddag:
biddag (P219p Jeuk)
|
Een dag van aanbidding van het Allerheiligste in de loop van het jaar, per parochie verschillend [biddag, bèèjdaag?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|