id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
18679 | schoudermanteltje | pelerine (<fr.): pɛlərin (Kanne) | pèlerine: korte (dames)schoudermantel III-1-3 |
33783 | schouders | schouder(s): šǫu̯ǝr (Kanne) | De schouder loopt van de schoft naar beneden in een punt uit. Zie afbeelding 2.18. [JG 1a, 1b; N 8, 32.1 en 32.2] I-9 |
33059 | schoven binden | binden: bendǝ (Kanne), bē.ndǝ (Kanne) | Het werk van de binder die achter de zichter aankomt en die om de hoeveelheid halmen die de zichter afgetrokken heeft twee (soms ook één) banden doet en zo de garven, gebonden schoven, maakt. Wanneer het graan met de zeis gemaaid wordt en de aflegger achter de maaier aankomt, worden het "afleggen", het "vormen" en het "binden" vaak in één doorgaande handeling uitgevoerd. Jassen en kassen worden (elders) ook gebruikt voor het opzetten en samenbinden van de korenhokken, zie het lemma ''schoven opzetten in een hok'' (4.6.13). De volgorde van de varianten van het type binden is: a. consonantcluster: -nd-/-ndj-/-]d, -n-, -nj-, -]-; b. vocalisme: -e-, -ę-, -ęi̯-, -ē-, -i-.' [N 15, 15d, 15e2 en 20; JG 1a, 1b; A 23, 16.2; L 1 a-m; L 1u, 15; L 48, 34.2; Lu 1, 16.2, Lu 2, 34.2; monogr.] I-4 |
33068 | schoven opzetten in een hok | hopen maken: hǭ.p mǭ.kǝ (Kanne), in huisters zetten: en hustǝrs ˲zɛtǝ (Kanne), rechtzetten: rɛ̄.x˲zętǝ (Kanne) | In dit lemma komen de benamingen voor het opzetten van de stuiken aan de orde. Vergelijk ook aflevering I.3 over het opzetten van oppers, heukelingen, enz. in de weidebouw. Ook hier wordt verwezen naar het zelfstandig naamwoord in het volgende lemma. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds schoven. Ook wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de stuik, in het woordtype voorkomt, wordt dat woord steeds fonetisch gedocumenteerd, daar immers het getal niet overeenkomt met dat van het lemma ''graanhok, struik, mandel'' (4.6.14). Enig materiaal van "haver opzetten" is hier ingebracht, waar nodig met een aantekening. [N 15, 28; JG 1a, 1b, 2c; A 23, 16.2; L 48, 34.2; Lu 1, 16.2; Lu 2, 34.2; monogr.] I-4 |
18133 | schram | krets: krets (Kanne), schram: sjraom (Kanne), sjriêm (Kanne) | Schram: streepvormige, zeer ondiepe verwonding van de bovenhuid (kras, schram, krab, krets). [N 107 (2001)] III-1-2 |
18136 | schrammen | kretsen: Van een kat. kretse (Kanne), schrammen: sjriême (Kanne) | Schrammen: de bovenhuid zeer licht openrijten (schrammen, (s)krassen, krabbe(le)n). [N 107 (2001)] III-1-2 |
21368 | schreeuwen | keken: kē̜.kǝ (Kanne) | Het schreeuwen van een varken ten teken van honger of bij het slachten. [N 19, 24; JG 1a, 1b; N 76, 33; monogr.; N 19, Q 111 add.] I-12 |
26643 | schrijfgerei | vetkrijt: vętkri.t (Kanne) | De verschillende materialen en voorwerpen waarmee de aangeleverde zakken graan in de molen van een kenmerk worden voorzien. In Q 95 schrijft men de initialen van de klant of het huisnummer op de zakken. Dit kenteken noemt de molenaar een label (lā.bǝl). In P 120 bevestigt men een etiket (ętǝkɛt) aan de zakken.' [Coe 177; Grof 275] II-3 |
33816 | schrikachtig | schouw: šǫu̯ (Kanne) | Gezegd van schichtige, schuwe paarden, die angst hebben voor plotselinge geluiden en bewegingen. Zij slaan dan eventueel op hol, zodat zij streng aan de lijn gehouden dienen te worden. [JG 1a; N 8, 64j en 64k] I-9 |
22482 | schrikkeljaar | schrikkeljaar: sjrikkeljaor (Kanne) | Schrikkeljaar. [ZND 06 (1924)] III-3-2 |