22339 |
boomvruchten stelen |
gaan aan:
on de appele, pèère, keuze... goon (Q188p Kanne),
pikken:
pikke (Q188p Kanne)
|
boomvruchten stelen [tuten, stropen, bogeren, buten, afsnatsen] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
33280 |
boon, algemeen |
boon:
būn (Q188p Kanne)
|
Phaseolus L. Zoals bij de erwt gaat ook hier het lemma met de algemene benaming vooraf aan de namen van specifieke soorten. Enkelvouden en meervouden zijn apart gehouden. [JG 1a, 1b, 1c; L 1, a-m; L 1u, 21; L 8, 84; L 22, 3a; S 4; Wi 14; monogr.; add. uit N P, 23]
I-5
|
33814 |
boosaardig paard |
krammes:
kramę (Q188p Kanne)
|
Onbetrouwbare paard dat onverwachts slaat en bijt. Gewoonlijk legt het daarbij de oren in de nek en laat het wit van zijn ogen zien. [JG 1a; N 8, 62o]
I-9
|
21178 |
boot(je) |
boot(je):
bētjə (Q188p Kanne)
|
een bootje (om te roeien) [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|
19600 |
bord |
telloor:
taly(3)̄r (Q188p Kanne),
taly(3)̄ər (Q188p Kanne),
təlø̄r (Q188p Kanne)
|
bord (bij het eten gebruikt) [ZND 16 (1934)] || tafelbord
III-2-1
|
21594 |
borg blijven |
borg blijven:
börg blijven (Q188p Kanne),
goed blijven:
goed voor iemand blijven (Q188p Kanne)
|
Borg blijven voor iemand. [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
26141 |
borst |
borst:
bōǝ.s (Q188p Kanne)
|
Zie afbeelding 2.19. [JG, 1b; N 8, 32.2]
I-9
|
17578 |
borstelig haar |
bezem:
beͅsəm (Q188p Kanne),
borstel:
b"stəl (Q188p Kanne)
|
borstelig haar (stekkerhaar, pinhoor] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17765 |
borstkas |
borst:
ich heb een kau op de bēūrs (Q188p Kanne)
|
Ik heb een kou op de borst. [ZND 22 (1936)]
III-1-1
|
33969 |
borstriem |
borstriem:
%%voor de fonetische documentatie wordt verwezen naar het lemma BORSTRIEM%%
[borstriem] (Q188p Kanne)
|
I-10
|