21009 |
bolster van een noot |
bolster:
WBD/WLD
baustər (L329a Kapel in t Zand)
|
De harde huid van een noot (bast, bolster, sloester, schaal, hulster, boost, bluster, boets, schulp, schelp, snoester). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
20661 |
bonenkruid |
bonenkruidje:
WBD/WLD
boonəkruutjə (L329a Kapel in t Zand)
|
Bonenkruid, het geurige kruid dat bij de tuinbonen of andere peulvruchten gevoegd wordt (keule, keul, kuil, kruid, heume, bonenkruid, kuun, keune). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
21118 |
bundel groenten |
bossel:
WBD/WLD
boesjəl (L329a Kapel in t Zand),
busseltje:
WBD/WLD
bössəlkə (L329a Kapel in t Zand)
|
Een bundel samengebonden groenten zoals asperges, prei, etc. (bussel, bos). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
20895 |
dadel |
dadel:
WBD/WLD
dadəl (L329a Kapel in t Zand)
|
De vrucht van de dadelpalm (dadel, smeerlap, vijgedaal). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
20778 |
groente |
groente:
WBD/WLD
greuntə (L329a Kapel in t Zand)
|
De gewassen die door mensen als voedsel worden gebruikt in het algemeen (groente, potazzie). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
18230 |
klomp |
klomp:
klōmp (L329a Kapel in t Zand)
|
In het algemeen de benaming voor schoeisel dat is vervaardigd uit een uitgehold stuk hout. Er bestaan verschillende soorten klompen. Zie ook de lemmata ɛhoge klompɛ, ɛlage klompɛ etc.' [N 24, 70a; N 86, 46; A 15, 31b; L 36, 38; monogr.]
II-12
|
21058 |
kneuzen |
blutsen:
WBD/WLD
blutsə (L329a Kapel in t Zand)
|
Een appel of peer oppervlakkig beschadigen zoda er een zachte plek ontstaat (blutsen, kneuzen, keuzen). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
20658 |
kruiden, specerijen |
gekruiden:
WBD/WLD
gəkruujə (L329a Kapel in t Zand)
|
De kruiden die bij de bereiding bij groente of vlees gevoegd worden om de smaak van het gerecht te verbeteren, in het algemeen (kruid, toekruid, specerij). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
20953 |
leeg, gezegd van een noot |
doof:
WBD/WLD
dauf (L329a Kapel in t Zand)
|
leeg, gezegd van een noot waar niets in zit (leeg, doof, loos). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
22452 |
meiboom |
mei:
męjǝ (L329a Kapel in t Zand)
|
Versierde tak, kleine boom of vlag die op de nok van een onderdak gebracht huis wordt geplaatst. [N 88, 183; monogr.]
II-9
|