e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kaulille

Overzicht

Gevonden: 3656

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
(iets) zich niet aantrekken niet aantrekken: ge mot oech det ni aantrèkken (Kaulille), niks van aantrekken: ge moet er niks van aantrekken (Kaulille) Ge moet u dat niet aantrekken [ZND 32 (1939)] III-1-4
(met) het hoofd stoten knotsen: knōtse (Kaulille) Het hoofd stoten (botsen, knotsen). [N 109 (2001)] III-1-2
(met) stevige benen stiepels: stieb`ls (Kaulille) Stevige benen (stompels, gestapeleerd) [N 109 (2001)] III-1-1
(zich) bukken (zich) bukken: bökke (Kaulille) Bukken, zich bukken ((zich) buigen) [N 109 (2001)] III-1-2
-> [wld iii 2.2] - wld iii, 2.2 !: baveͅt`ə (Kaulille), dók (Kaulille), dúk(ske) (Kaulille), dúəpdekət`ə (Kaulille), dúəpkliət`ə (Kaulille), dúəpmutskə (Kaulille), nāvəlbent`ə (Kaulille), ziəvərleͅpkə (Kaulille) dekentje waaronder de dopeling naar de kerk wordt gedragen [N 25 (1964)] || doopjurkje [deumhemke] [N 25 (1964)] || doopmutsje [N 25 (1964)] || luier [winjel, luur, kindsdoek, psidoek, huik] [N 25 (1964)] || navelbandje [nagelbendje] [N 25 (1964)] || slabje, morsdoekje voor kinderen [slabbertje, slabberlepke, zeiverlepke, slepke, bavet(sje) [N 25 (1964)] III-1-3
<naam> <naam>: naamfieëst veere (Kaulille, ... ), besteken: bestèken (Kaulille, ... ), ieməd bastoike (Kaulille, ... ), feestdag: den fiestdaag van eemand vieren (Kaulille), fieestdag (Kaulille, ... ), feestdag vieren: den fiestdaag van eemand vieren (Kaulille), mei: n mei maken (Kaulille) feest vieren op de dag gewijd aan de heilige wiens naam men draagt [besteken] [N 112 (2006)], [N 112 (2006)] || Hoe heet: het naamfeest van iemand vieren? [ZND 32 (1939)], [ZND 32 (1939)] || Iemand besteken (ter gelegenheid van zijn naamfeest). [ZND 33 (1940)] III-3-2
[falie] falie: ZND35,010b: Bestaat nu niet meer.  falie (Kaulille), voile (fr.): vāl (Kaulille), ZND35,010b: Bij iedereen.  voil (Kaulille) falie (zwarte doek die de vrouwen vroeger droegen, nu nog hier en daar in gebruik bij begrafenissen) [ZND 35 (1941)] || sluierdoek, zwarte ~ die over hoofd en schouders wordt gedragen, gewoonlijk in de rouwtijd [vaol, voeël, falje, falie, slöjer, linao] [N 23 (1964)] III-1-3
[lijfje] lijfje: betekenis: onderhemd zonder mouwen  lifkə (Kaulille) lijfje, in de betekenis van soort kledingstuk; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] III-1-3
aaks aaks: aks (Kaulille), āks (Kaulille), bijl: bil (Kaulille), grote bijl: grūǝt˱ bil (Kaulille) Zware bijl met lange steel die wordt gebruikt om bomen te vellen. [N 50, 10b; N 75, 114d; L 32, 46; monogr.] II-12
aalmoes aalmoes: n alemoos (Kaulille), ən almūs (Kaulille), ⁄n aalmoos (Kaulille) aalmoes [ZND 32 (1939)] III-3-1