19086 |
(iets) zich niet aantrekken |
niet aantrekken:
ge mot oech det ni aantrèkken (L316p Kaulille),
niks van aantrekken:
ge moet er niks van aantrekken (L316p Kaulille)
|
Ge moet u dat niet aantrekken [ZND 32 (1939)]
III-1-4
|
17967 |
(met) het hoofd stoten |
knotsen:
knōtse (L316p Kaulille)
|
Het hoofd stoten (botsen, knotsen). [N 109 (2001)]
III-1-2
|
17675 |
(met) stevige benen |
stiepels:
stieb`ls (L316p Kaulille)
|
Stevige benen (stompels, gestapeleerd) [N 109 (2001)]
III-1-1
|
17863 |
(zich) bukken |
(zich) bukken:
bökke (L316p Kaulille)
|
Bukken, zich bukken ((zich) buigen) [N 109 (2001)]
III-1-2
|
18612 |
-> [wld iii 2.2] |
- wld iii, 2.2 !:
baveͅt`ə (L316p Kaulille),
dók (L316p Kaulille),
dúk(ske) (L316p Kaulille),
dúəpdekət`ə (L316p Kaulille),
dúəpkliət`ə (L316p Kaulille),
dúəpmutskə (L316p Kaulille),
nāvəlbent`ə (L316p Kaulille),
ziəvərleͅpkə (L316p Kaulille)
|
dekentje waaronder de dopeling naar de kerk wordt gedragen [N 25 (1964)] || doopjurkje [deumhemke] [N 25 (1964)] || doopmutsje [N 25 (1964)] || luier [winjel, luur, kindsdoek, psidoek, huik] [N 25 (1964)] || navelbandje [nagelbendje] [N 25 (1964)] || slabje, morsdoekje voor kinderen [slabbertje, slabberlepke, zeiverlepke, slepke, bavet(sje) [N 25 (1964)]
III-1-3
|
22095 |
<naam> |
<naam>:
naamfieëst veere (L316p Kaulille, ...
L316p Kaulille),
besteken:
bestèken (L316p Kaulille, ...
L316p Kaulille),
ieməd bastoike (L316p Kaulille, ...
L316p Kaulille),
feestdag:
den fiestdaag van eemand vieren (L316p Kaulille),
fieestdag (L316p Kaulille, ...
L316p Kaulille),
feestdag vieren:
den fiestdaag van eemand vieren (L316p Kaulille),
mei:
n mei maken (L316p Kaulille)
|
feest vieren op de dag gewijd aan de heilige wiens naam men draagt [besteken] [N 112 (2006)], [N 112 (2006)] || Hoe heet: het naamfeest van iemand vieren? [ZND 32 (1939)], [ZND 32 (1939)] || Iemand besteken (ter gelegenheid van zijn naamfeest). [ZND 33 (1940)]
III-3-2
|
18253 |
[falie] |
falie:
ZND35,010b: Bestaat nu niet meer.
falie (L316p Kaulille),
voile (fr.):
vāl (L316p Kaulille),
ZND35,010b: Bij iedereen.
voil (L316p Kaulille)
|
falie (zwarte doek die de vrouwen vroeger droegen, nu nog hier en daar in gebruik bij begrafenissen) [ZND 35 (1941)] || sluierdoek, zwarte ~ die over hoofd en schouders wordt gedragen, gewoonlijk in de rouwtijd [vaol, voeël, falje, falie, slöjer, linao] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18606 |
[lijfje] |
lijfje:
betekenis: onderhemd zonder mouwen
lifkə (L316p Kaulille)
|
lijfje, in de betekenis van soort kledingstuk; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)]
III-1-3
|
31697 |
aaks |
aaks:
aks (L316p Kaulille),
āks (L316p Kaulille),
bijl:
bil (L316p Kaulille),
grote bijl:
grūǝt˱ bil (L316p Kaulille)
|
Zware bijl met lange steel die wordt gebruikt om bomen te vellen. [N 50, 10b; N 75, 114d; L 32, 46; monogr.]
II-12
|
21293 |
aalmoes |
aalmoes:
n alemoos (L316p Kaulille),
ən almūs (L316p Kaulille),
⁄n aalmoos (L316p Kaulille)
|
aalmoes [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|