17687 |
luchtpijpen |
luchtpijpen:
löchtpie:p (L316p Kaulille)
|
Luchtpijpen (loospijpen). [N 109 (2001)]
III-1-1
|
19619 |
lucifer |
stekje:
stekske (L316p Kaulille, ...
L316p Kaulille,
L316p Kaulille)
|
lucifer [ZND 01 (1922)], [ZND 01 (1922)], [ZND 16 (1934)]
III-2-1
|
18918 |
lui |
lui:
ook materiaal znd 30, 41(hij is ook zo lui)
zo luie lens hit em onder (L316p Kaulille),
zoeë lui als ’n verkes (L316p Kaulille)
|
lui, traag [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
21346 |
lui (lieden) |
mensen:
minsən (L316p Kaulille),
rieke minse (L316p Kaulille)
|
mensen [RND] || Rijke lieden [ZND 30 (1939)]
III-3-1
|
26319 |
luias |
luias:
lø̜jas (L316p Kaulille),
zakkenaandrijver:
zakǝ-āndrivǝr (L316p Kaulille)
|
De as waarop de luireep of luiketting gewonden wordt. Zie ook afb. 65. De as is in functie vergelijkbaar met de rol van het luiwerk in watermolens. Zie ook het lemma ɛrolɛ.' [N O, 25g; A 42A, 45]
II-3
|
18878 |
luid schreien |
beuken:
ook materiaal znd 28, 53
beuken (L316p Kaulille)
|
luid schreien, krijten [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
23217 |
luiden |
luiden:
de klok loejen (L316p Kaulille),
de klok luien (L316p Kaulille)
|
De klok luiden. [ZND 30 (1939)]
III-3-3
|
23252 |
luiden voor de mis |
luiden voor de mis:
het loejt veur de mès (L316p Kaulille),
het loeït vur de mës (L316p Kaulille)
|
Het luidt voor de mis. [ZND 30 (1939)]
III-3-3
|
20478 |
luier |
doek:
dók (L316p Kaulille),
doekje:
dúkske (L316p Kaulille),
pisdoek:
pesdōk (L316p Kaulille),
pisdoekje:
pesdūkskə (L316p Kaulille)
|
luier [winjel, luur, kindsdoek, pisdoek, huik] [N 25 (1964)]
III-2-2
|
20281 |
luiermand |
kindermand:
kindermand (L316p Kaulille),
kindskorf:
kindskurf (L316p Kaulille),
kinskurf (L316p Kaulille)
|
korf of mand waarin de doeken of luiers van de kleine kinderen wordt bewaard? [ZND 37 (1941)]
III-2-2
|