| 33977 |
schoftzadel |
zadel:
zāl (L316p Kaulille)
|
Het zadel dat een tussen berries ingespannen paard op de schoft draagt. [JG 1a, 1b; N 13, 64a; monogr.]
I-10
|
| 34629 |
schokken |
klatsen:
klatsǝ (L316p Kaulille)
|
Gezegd van een kar of wagen. [N 17, 97]
I-13
|
| 17964 |
schokschouderen |
schokschouderen:
schokschoww`re (L316p Kaulille)
|
Schouders ophalen (schokschouweren). [N 109 (2001)]
III-1-2
|
| 24241 |
scholekster |
waterekster:
wātəreͅkstər (L316p Kaulille)
|
scholekster (43 drukke zwart-witte vogel met rode bek; meest in de rivierstreek [N 09 (1961)]
III-4-1
|
| 22371 |
schommel |
suur:
n seur (L316p Kaulille),
seur (L316p Kaulille, ...
L316p Kaulille),
seur of sø:r (L316p Kaulille),
/
seu:r (L316p Kaulille),
[Met afbeelding].
seur (L316p Kaulille),
lange eu
seur (L316p Kaulille),
suur: België (- Bocholt en Lozen), Gastel.
sy(3)̄r (L316p Kaulille),
werkwoord seuren
n seur (L316p Kaulille)
|
/ [SND (2006)] || Hoe heet het kinderspeeltuig, dat uit een plankje of bankje bestaat, welk door middel van twee touwen aan een dwarshout hangt en waarop het kind zich heen en weer laat zweven? [ZND 32 (1939)] || Schommel. [ZND 14 (1926)]
III-3-2
|
| 22372 |
schommelen |
suren:
seu:re (L316p Kaulille),
seure (L316p Kaulille)
|
b) zich op een schommel heen en weer bewegen [ruien, touteren, sturen, knijen, koggen, boeizen, rijtakken, rijrepen, toetouteren, takkenijen, hoeierzen, beizen] [N 112 (2006)] || Schommelen.
III-3-2
|
| 21277 |
school |
school:
de jung zeen nao de schoul (L316p Kaulille),
de kinderen zeen nao school (L316p Kaulille),
de wichter zeen no school (L316p Kaulille),
de wichter zijn no school (L316p Kaulille),
sxô:l (L316p Kaulille)
|
de kinderen zijn naar school [ZND 42 (1943)] || school [RND]
III-3-1
|
| 21286 |
schoolkinderen |
schoolwichten:
sxo:lwixtər (L316p Kaulille)
|
schoolkinderen [RND]
III-3-1
|
| 21426 |
schoolrapport |
bulletin (fr.):
bull`tijn (L316p Kaulille)
|
Schoolrapport.
III-3-1
|
| 20351 |
schoonouders |
schoonouders:
schoeënaww’rs (L316p Kaulille)
|
De ouders van je echtgeno(o)t(e) (schoonouders) [N 115 (2003)]
III-2-2
|