e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kaulille

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slecht gesneden hengst piet: pit (Kaulille) Bij de piet is slechts één teelbal uitgesneden; men kan daarom spreken van een halfgelubde hengst. Bij de klophengst zijn één of beide zaadballen niet uit de buikholte ingedaald; hij mag niet voor de kweek gebruikt worden, omdat dit erfelijk is, en wordt door het verbrijzelen der teelballen met een houten hamer ongeschikt gemaakt tot de voortteling. Wie veel fokmerries bezit, gebruikt wel eens een klophengst om uit te proberen of de merries hengstig zijn en alzo de kostbare dekhengsten te sparen. [JG 1a, 1b; N 8, 20, 61a en 61b; monogr.] I-9
slecht groeien slecht groeien: slecht gröjje (Kaulille), slecht wassen: slecht wasse (Kaulille) Slecht groeien, gezegd van een kind (slecht groeien/wassen, achterblijven, dao zit de krot in, kooieren). [N 107 (2001)] III-1-1
slecht mens, slechte kerel crapule (fr.): ⁄n krapuul (Kaulille), smeerlap: smeerlap (Kaulille), vuillap: ⁄n voellap (Kaulille) Een zeer slecht mens (galgenaas). [ZND 35 (1941)] III-1-4
slechte speler kruk: krabb`r (Kaulille), voddenvent: vodd`ve:nt (Kaulille) een slechte speler [kruk] [N 112 (2006)] III-3-2
slechtvalk slechtvalk: slɛxtvalək (Kaulille) valk: slechtvalk (40 grote uitgave van boomvalk [083]; alleen op trek en s winters; vangt grote vogels hoog in de lucht; zeldzaam [N 09 (1961)] III-4-1
slee ijsstoel: ene iestool (Kaulille), ene istol (Kaulille), ieëstoel (Kaulille), n iestoel (Kaulille), n iestool (Kaulille), [Met afbeelding].  ie:sstooël (Kaulille), slee: n sleej (Kaulille), slieë (Kaulille) Een slede (waarmee de kinderen op het ijs rijden). [ZND 31 (1939)] || Slede. III-3-2
sleeën sleen: slieje (Kaulille, ... ) met de ijsslee rijden [narren, sleeën] [N 112 (2006)] || Met de slede glijden. III-3-2
slenteren sloffen: slōffe (Kaulille) Slenteren (taffelen, trampelen, lanterfanten, klenjeren). [N 109 (2001)] III-1-2
slepen slepen: slęi̯.pǝ(n) (Kaulille) De in dit lemma bijeengebrachte termen betreffen het bewerken van de akker met een sleep, om de grond gelijk te trekken, aardkluiten te verbrijzelen of fijn zaad in de grond te werken, alsmede het slepen van weiland, om mestplakken en molshopen te verbreiden en/of gestrooide mest over de grasmat uit te strijken. Hoe de hieronder voorkomende vormen ''eg'' + ''eg'' en ''eggen'' + ''eggen'' verstaan moeten worden, is aangegeven in de lemmata ''eg'' en ''eggen''. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 81 + 85; N 11A, 173c + 180; S 33; L 6, 66; div.; monogr.] I-2
sleutelbloem kerksleuteltje: -  kerksleuteltje (Kaulille), sleutelbloem: -  sleutelbloom (Kaulille), slutelbloom (Kaulille) sleutelbloem [ZND 34 (1940)] III-4-3