22658 |
toneelspel |
concert (fr.):
kónzaer (L316p Kaulille),
toneel:
t`nieël (L316p Kaulille),
NB tnieëlstök: toneelstuk.
t`nieël (L316p Kaulille),
toneelstuk:
NB tnieëlstök: toneelstuk.
t`nieëlstök (L316p Kaulille)
|
een voorstelling door een toneelgroep [spel] [N 112 (2006)] || Toneel. || Toneelstuk.
III-3-2
|
17727 |
tonen |
laten kijken:
laoëte kieken (L316p Kaulille)
|
Tonen, laten zien (laten zien, tonen, togen) [N 108 (2001)]
III-1-1
|
17620 |
tong |
tong:
he hɛ:d en voel tong (L316p Kaulille),
z`n tong is voe-ol (L316p Kaulille),
zijn tong is bezet (L316p Kaulille),
zn tong is aongeloijen (L316p Kaulille)
|
Zijn tong is aangeladen [ZND 32 (1939)]
III-1-1
|
18231 |
tong van een schoen |
tong:
Spelling: <`> = sjwa.
tóng (L316p Kaulille)
|
Tong van de schoen. Een strookje leer tussen de kleppen van een schoen [tong, lipje] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
34588 |
toot |
staart:
start (L316p Kaulille)
|
Elk van de uitstekende delen van de berries (bij de hoogkar) of de bakbomen (bij de slagkar) achter aan de kar. De opgaven van de woordtypen top, stoot en stots zonder meervoudsuitgang zijn als meervoudig geïnterpreteerd wegens hun velair vocalisme. Door het ontbreken van een mogelijke enkelvoudige tegenopgave, is het echter mogelijk dat het hier om enkelvoudsopgaven gaat. Met het woordtype staart wordt het geheel aangeduid, in tegenstelling tot de andere woordtypen, waarmee elk deel afzonderlijk wordt benoemd. [N 17, 28 + 37a; N G, 59a; monogr]
I-13
|
24256 |
torenvalk |
torenvalk:
tōrəvalək (L316p Kaulille)
|
valk: torenvalk (34 bekende vogel met spitse vleugels; vliegt vrij langzaam; hangt vaak stil in de lucht en laat zich dan vallen om een muis o.i.d. te vangen; broedt in boomnest of in torens [N 09 (1961)]
III-4-1
|
29108 |
tornen |
trochelen:
troxǝlǝn (L316p Kaulille)
|
De naad of steken losmaken en uithalen. [N 62, 22; A 4, 27b; L 20, 27b; Gi 1.IV, 20; MW; S 38]
II-7
|
22025 |
tortelduif |
roosduifje:
rōsdufke (L316p Kaulille),
tortelduif:
toͅrtəlduf (L316p Kaulille, ...
L316p Kaulille),
tortelduifje:
toͅrtəldufkə (L316p Kaulille)
|
tortel (28 bekende zomervogel; slank en lichtbruin; nestje meestal in hoge struiken; roep [toerrrrr, toerrrrr] [N 09 (1961)] || tortel: turkse ~ (28 nieuwe soort voor Brabant, nu meest nog in het oosten; net een grote tamme Oostindische tortel; hele jaar hier; vaak in troepen bij graanhandel, vaak op televisiemasten; alleen bij woningen, nooit in het bos; roep [roe-kóé-koe] en g [N 09 (1961)] || tortelduif [ZND 08 (1925)] || Tortelduif. [ZND 08 (1925)]
III-3-2, III-4-1
|
23159 |
touwtjespringen |
koordjespringen:
/
käörtsjɛspringe (L316p Kaulille),
[Met afbeelding].
käörtsj`springe (L316p Kaulille)
|
(Kinderspelen): Touwtjespringen. || / [SND (2006)]
III-3-2
|
22486 |
traktatie van de bruidegom (kwansel) |
ton:
n tón gae:ve
tón (L316p Kaulille)
|
de tractatie van de bruidegom aan de jongelingen in zijn buurt [kwansel] [N 112 (2006)]
III-3-2
|