22671 |
viool |
viool:
v`joeël (L316p Kaulille),
viejoeël (L316p Kaulille),
vijoeël (L316p Kaulille)
|
het muziekinstrument dat bestaat uit een houten kast met klankgaten en een hals waarop 4 snaren zijn gespannen en dat bespeeld wordt met behulp van een strijkstok [viool, fiool, tremp] [N 112 (2006)] || Viool.
III-3-2
|
19745 |
viooltje |
viooltje:
viooleke (L316p Kaulille),
viuulkes (L316p Kaulille),
wild viooltje:
wild vioolke (L316p Kaulille)
|
Viola, Fr. violette [ZND 34 (1940)]
I-7
|
22413 |
vishengel |
lijn:
lien (L316p Kaulille),
visgarde:
vèsgaert (L316p Kaulille, ...
L316p Kaulille),
vìsgeĕrt (L316p Kaulille),
vislijn:
vèslien (L316p Kaulille)
|
Een lange stok om mee te vissen. [ZND 23 (1937)] || Hengel. || het vistuig bestaande uit een lange houten of rieten stok; aan het uiteinde is een snoer bevestigd waaraan een verschuifbare dobber zit en aan het einde een haakje [hengelgarde, topgaarde, geert, garde, lijn, roede, visgeert, vislijn, visroede] [N 112 (2006)] || Lijn (b.v. vislijn). || Vislijn.
III-3-2
|
22985 |
visnet: schepnet |
schepnet:
schöpnèt (L316p Kaulille)
|
Schepnet (sportvisser).
III-3-2
|
22646 |
vissen |
vissen:
vèsse (L316p Kaulille)
|
Vissen.
III-3-2
|
22414 |
vissnoer |
lijn:
lien (L316p Kaulille)
|
een touw met een of meer haken om vis te vangen [snoer, lijn] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
22417 |
visvangst |
vangst:
vangst (L316p Kaulille)
|
alles wat men vangt bij het vissen [vangst, rafel] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
20730 |
vlaai met deegdeksel |
appelvlaai met een schuif:
appelvlaai met ’n schuuf (L316p Kaulille),
vlaai:
vlaai (L316p Kaulille, ...
L316p Kaulille),
vlai (L316p Kaulille)
|
een dikke appeltaart met deksel [ZND 32 (1939)]
III-2-3
|
21424 |
vlaams |
vlaams:
he kan vlaams sprèke (L316p Kaulille),
Vlaams (L316p Kaulille),
vlaams (L316p Kaulille)
|
Hij kan Vlaams (Diets, Duuts) praten. [ZND 08 (1925)] || vlaams [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|
24266 |
vlaamse gaai |
markolf:
merkof (L316p Kaulille, ...
L316p Kaulille),
mɛrəkoͅf (L316p Kaulille)
|
gaai (34 blauwe veertjes in vleugel; kan veertjes opzetten; hele jaar in bossen; soms in troepjes op trek; echte schreeuwlelijk; ook tam te maken [N 09 (1961)] || vlaamse gaai [ZND 01 (1922)] || vlaamse gaai (meerkol) [ZND 34 (1940)]
III-4-1
|