17598 |
fronsen |
fronsen:
frōnse (L316p Kaulille)
|
Fronsen: tot rimpels samentrekken, gezegd van wenkbrauwen en voorhoofd (fronsen, fronselen, rimpelen). [N 106 (2001)]
III-1-1
|
20586 |
fruit bewaren |
rijpen:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m, 38-51
riepen (L316p Kaulille),
rieëpen (L316p Kaulille)
|
leggen de kinderen fruit te rijpen in verborgen hoekjes; hoe noemen zij dat: meuken of iets dergelijks? [ZND 01u (1924)]
III-2-3
|
22851 |
fuik |
fuik:
foek (L316p Kaulille)
|
Fuik.
III-3-2
|
30053 |
funderingssleuven uitsteken |
fondamenten graven:
fonǝmɛntǝ grāvǝ (L316p Kaulille),
funderingen uitgraven:
føndēreŋǝ ut˲grāvǝ (L316p Kaulille)
|
Gleuven uitsteken langs de vier wanden op de bodem van de uitgegraven kelderruimte. In de sleuven worden later de fundamenten geplaatst. Zie voor het woordtype 'gescheuten' (Q 194) ook RhWb dl. VII, k. 962, s.v. 'Geschäu': ø̄das Mauerwerk aus Bruchsteinen an der Erde, auf dem die Balkenlage des Fachwerkhauses ruht.ø̄ [N 30, 25a; monogr.]
II-9
|
19094 |
futloze jongen |
kloot:
ne kloeët (L316p Kaulille),
knol:
ne knol (L316p Kaulille),
lummel:
das een lummel (L316p Kaulille),
de ’s ine lummel (L316p Kaulille),
des n lummel (L316p Kaulille),
dès ’n lummel (L316p Kaulille),
ne lummel (L316p Kaulille),
pummel:
dès ’n pummel (L316p Kaulille)
|
Dat is een lummel (futloze kerel). [ZND 37 (1941)]
III-1-4
|
24149 |
fuut |
fuut:
fyt (L316p Kaulille)
|
fuut (48 bruine kuif en kraag; alleen op grote vennen en plassen; zomervogel [N 09 (1961)]
III-4-1
|
18345 |
gaatje voor de schoenveter |
rijggat:
rīXātər (L316p Kaulille)
|
gaatjes in de schoen waardoor de veter wordt geregen [riegaater] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
21557 |
gadeslaan? |
gadeslaan:
zien zaken gaaislaon (L316p Kaulille),
zorgen voor:
er veru zergen (L316p Kaulille)
|
Zijn zaken gadeslaan, goed zorgen voor zijn zaken. [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
26328 |
gaffelreep |
zakkentouw:
zakǝtǫw (L316p Kaulille)
|
Het dikke touw zonder einde dat in een grote lus tussen de gaffels over het gaffelwiel loopt; de molenaar hijst er bij windstilte de zakken mee op. Zie ook afb. 65. [N O, 25p; A 42A, 47; A 42A, 43; A 42A, 46]
II-3
|
26331 |
gaffels |
reepgaffels:
rēp˲gafǝls (L316p Kaulille)
|
De ijzeren of houten haken op het gaffelwiel waartussen de gaffelreep loopt. [N O, 25o]
II-3
|