e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kaulille

Overzicht

Gevonden: 3656
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
fronsen fronsen: frōnse (Kaulille) Fronsen: tot rimpels samentrekken, gezegd van wenkbrauwen en voorhoofd (fronsen, fronselen, rimpelen). [N 106 (2001)] III-1-1
fruit bewaren rijpen: verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m, 38-51  riepen (Kaulille), rieëpen (Kaulille) leggen de kinderen fruit te rijpen in verborgen hoekjes; hoe noemen zij dat: meuken of iets dergelijks? [ZND 01u (1924)] III-2-3
fuik fuik: foek (Kaulille) Fuik. III-3-2
funderingssleuven uitsteken fondamenten graven: fonǝmɛntǝ grāvǝ (Kaulille), funderingen uitgraven: føndēreŋǝ ut˲grāvǝ (Kaulille) Gleuven uitsteken langs de vier wanden op de bodem van de uitgegraven kelderruimte. In de sleuven worden later de fundamenten geplaatst. Zie voor het woordtype 'gescheuten' (Q 194) ook RhWb dl. VII, k. 962, s.v. 'Geschäu': ø̄das Mauerwerk aus Bruchsteinen an der Erde, auf dem die Balkenlage des Fachwerkhauses ruht.ø̄ [N 30, 25a; monogr.] II-9
futloze jongen kloot: ne kloeët (Kaulille), knol: ne knol (Kaulille), lummel: das een lummel (Kaulille), de ’s ine lummel (Kaulille), des n lummel (Kaulille), dès ’n lummel (Kaulille), ne lummel (Kaulille), pummel: dès ’n pummel (Kaulille) Dat is een lummel (futloze kerel). [ZND 37 (1941)] III-1-4
fuut fuut: fyt (Kaulille) fuut (48 bruine kuif en kraag; alleen op grote vennen en plassen; zomervogel [N 09 (1961)] III-4-1
gaatje voor de schoenveter rijggat: rīXātər (Kaulille) gaatjes in de schoen waardoor de veter wordt geregen [riegaater] [N 24 (1964)] III-1-3
gadeslaan? gadeslaan: zien zaken gaaislaon (Kaulille), zorgen voor: er veru zergen (Kaulille) Zijn zaken gadeslaan, goed zorgen voor zijn zaken. [ZND 35 (1941)] III-3-1
gaffelreep zakkentouw: zakǝtǫw (Kaulille) Het dikke touw zonder einde dat in een grote lus tussen de gaffels over het gaffelwiel loopt; de molenaar hijst er bij windstilte de zakken mee op. Zie ook afb. 65. [N O, 25p; A 42A, 47; A 42A, 43; A 42A, 46] II-3
gaffels reepgaffels: rēp˲gafǝls (Kaulille) De ijzeren of houten haken op het gaffelwiel waartussen de gaffelreep loopt. [N O, 25o] II-3