e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Keent

Overzicht

Gevonden: 1396
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gemene vrouw canaille (fr.): vgl. fr. canaille  kernaalie (Keent), foek: foeëk (Keent), tang: tang (Keent), tooi: toeëj (Keent), viool: fiejoeël (Keent) boosaardige vrouw || garaffineerde vrouw, kwade vrouw || gemene vrouw,kanalje || kreng van een vrouw || kwaadaardige vrouw III-1-4
gereed klaar: klaor (Keent), vaardig: vieërig (Keent) gereed || klaar III-1-4
gesneden mannelijk varken barg: barx (Keent) Het WNT (II, 1 blz. 1872 s.v. berg (II)) geeft de volgende definitie van berg: "Hetzelfde als Barg (I), inzonderheid toegepast op de mannelijke biggen die, ongeveer drie weken oud, zijn gesneden". [N 19, 8; A 4, 4b; A 4, 4a; L 20, 4b; L 37, 49e; JG 1a, 1b, 2c; S 39; N C, add.; monogr.; N E 1, 12] I-12
gesp gesp: gɛsp (Keent) Gesloten, vaak min of meer vierkant beugeltje, gewoonlijk met een al of niet aan een afzonderlijke spil zittende tong, aan het ene einde van een riem enz. bevestigd en waardoor het andere einde gestoken wordt, dat dan door de tong in de ring vastgehouden wordt (Van Dale, pag. 903). [N 62, 53; MW; monogr.] II-7
gevel gevel: gēͅvəl (Keent) gevel III-2-1
gewoonte gewoonte: gewuuëndje (Keent) gewoonte III-1-4
gezin geschier: komen met zijn - = met vrouw en kinderen komen; cf. WNT s.v. "geschier - ook wel gescheir"= coll. voor vaatwerk (ook wel in ruimere zin gereedschap e.d. maar dan zonder mv.) vgl. VD (D.) s.v. "Geschirr  geschieër (Keent), huishouden: hoëshaoje (Keent) huishouden, gezin, familiebestaan || vrouw en kinderen III-2-2
gezusters gezusters: gezösters (Keent) zussen III-2-2
gieten, hard regenen hard regenen: ’t reingeltj hard (Keent) hard regenen, het regent hard [DC 30 (1958)] III-4-4
gladiool twaalf apostelen: mv.  twelf apostele (Keent) Gewone zwaardlelie (gladiolus communis). Hoge plant (bijna 1 m), de bladeren zijn zwaardvormig en spits gevormd. De bloemen naar één kant, de kleur is rood of wit, met allerlei tussenkleuren; de bloembuis is gebogen (gladiool, harnaswortel, 12 apostelen, III-2-1