| 18958 |
gemene vrouw |
canaille (fr.):
vgl. fr. canaille
kernaalie (L318a Keent),
foek:
foeëk (L318a Keent),
tang:
tang (L318a Keent),
tooi:
toeëj (L318a Keent),
viool:
fiejoeël (L318a Keent)
|
boosaardige vrouw || garaffineerde vrouw, kwade vrouw || gemene vrouw,kanalje || kreng van een vrouw || kwaadaardige vrouw
III-1-4
|
| 18939 |
gereed |
klaar:
klaor (L318a Keent),
vaardig:
vieërig (L318a Keent)
|
gereed || klaar
III-1-4
|
| 34305 |
gesneden mannelijk varken |
barg:
barx (L318a Keent)
|
Het WNT (II, 1 blz. 1872 s.v. berg (II)) geeft de volgende definitie van berg: "Hetzelfde als Barg (I), inzonderheid toegepast op de mannelijke biggen die, ongeveer drie weken oud, zijn gesneden". [N 19, 8; A 4, 4b; A 4, 4a; L 20, 4b; L 37, 49e; JG 1a, 1b, 2c; S 39; N C, add.; monogr.; N E 1, 12]
I-12
|
| 18254 |
gesp |
gesp:
gɛsp (L318a Keent)
|
Gesloten, vaak min of meer vierkant beugeltje, gewoonlijk met een al of niet aan een afzonderlijke spil zittende tong, aan het ene einde van een riem enz. bevestigd en waardoor het andere einde gestoken wordt, dat dan door de tong in de ring vastgehouden wordt (Van Dale, pag. 903). [N 62, 53; MW; monogr.]
II-7
|
| 19743 |
gevel |
gevel:
gēͅvəl (L318a Keent)
|
gevel
III-2-1
|
| 19135 |
gewoonte |
gewoonte:
gewuuëndje (L318a Keent)
|
gewoonte
III-1-4
|
| 20327 |
gezin |
geschier:
komen met zijn - = met vrouw en kinderen komen; cf. WNT s.v. "geschier - ook wel gescheir"= coll. voor vaatwerk (ook wel in ruimere zin gereedschap e.d. maar dan zonder mv.) vgl. VD (D.) s.v. "Geschirr
geschieër (L318a Keent),
huishouden:
hoëshaoje (L318a Keent)
|
huishouden, gezin, familiebestaan || vrouw en kinderen
III-2-2
|
| 20163 |
gezusters |
gezusters:
gezösters (L318a Keent)
|
zussen
III-2-2
|
| 25141 |
gieten, hard regenen |
hard regenen:
’t reingeltj hard (L318a Keent)
|
hard regenen, het regent hard [DC 30 (1958)]
III-4-4
|
| 20049 |
gladiool |
twaalf apostelen:
mv.
twelf apostele (L318a Keent)
|
Gewone zwaardlelie (gladiolus communis). Hoge plant (bijna 1 m), de bladeren zijn zwaardvormig en spits gevormd. De bloemen naar één kant, de kleur is rood of wit, met allerlei tussenkleuren; de bloembuis is gebogen (gladiool, harnaswortel, 12 apostelen,
III-2-1
|