33490 |
grauwe renet |
rabauw:
grauwe renet; zuur en grijsgroen; met ruwe schil; winterappel;
rebow (L318a Keent)
|
renet, soort appel
I-7
|
24162 |
grauwe vliegenvanger |
piepertje:
pieperke (L318a Keent),
vliegenvangertje:
vleegevêngerke (L318a Keent)
|
vliegenvanger, grauwe —
III-4-1
|
32478 |
grauwe wis |
grijze wis:
grīs wes (L318a Keent)
|
Gedroogde wis die men ongeschild verwerkt. [N 40, 13; monogr.]
II-12
|
18081 |
griep |
griep:
griep (L318a Keent)
|
Griep. Hoe noemt men tegenwoordig een zware verkoudheid met koorts? [DC 30 (1958)]
III-1-2
|
18880 |
grijnzen |
grijnen:
griêne (L318a Keent)
|
grijnzen
III-1-4
|
24715 |
groeien, wassen |
groeien:
grujje (L318a Keent),
wassen:
wasse (L318a Keent)
|
groeien
III-4-3
|
24164 |
groenling |
groenvink:
greunvînk (L318a Keent)
|
groenling
III-4-1
|
33503 |
groente, algemeen |
groentjes:
mv.
greuntjes (L318a Keent)
|
groente
I-7
|
33308 |
grondkrabber |
krebber:
krębǝr (L318a Keent)
|
Haak voor het losmaken van de grond en voor het wieden. Het gereedschap heeft 3 of 4 vaak sterk gebogen tanden, die langer zijn dan de tanden van de hark; door de tanden onderscheidt de krabber zich ook van de schoffel die een mesvormig werkend deel heeft, maar voor hetzelfde doel wordt gebruikt. Hier is het materiaal uit de vragen N 18, 55-63 opgenomen waarbij niet het doel om mest te trekken is aangegeven. Bij het hier opgenomen type mesthaak is dit àndere doel, het losmaken van de grond, uitdrukkelijk aangegeven. Het materiaal geeft geen aanleiding voor een apart lemma Aardappelkrabber. Naast het voornaamste doel waarvoor dergelijke haken worden gebruikt, het loswoelen van de grond, zijn nog drie andere doeleinden en typen haken in het materiaal onderscheiden die aan het einde van lemma zijn opgenomen: 1. haak voor het schoonmaken van sloten e.d.; 2. brandhaak of weerhaak om iets op te vissen: gereedschap met zeer lange steel; het werkend deel is een (oude) riek met omgekrulde scherpe punten; het was vroeger op de boerderij voorhanden om in geval van brand het brandend dakstro weg te kunnen trekken; 3. drie-of viertand, naar de vorm benoemd, zonder enige aanwijzing voor het gebruiksdoel. [N 18, 55 - 63, behalve hetgeen is ondergebracht in het lemma mesthaak in WLD.I.1, p. 12; monogr.; add. uit JG 1a, 1b]
I-5
|
20346 |
grootmoeder |
meuntje:
Nederweert
meunike (L318a Keent)
|
grootmoeder
III-2-2
|