18071 |
kroep |
kroep:
kroep (L320b Kelpen)
|
Kroep: ontsteking van het strottehoofd en de luchtpijp die door afzettingen op het slijmvlies gevaar van verstikking met zich meebrengt (kroep, krop, pip). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
25010 |
krom, met bochten |
krom:
krómp (L320b Kelpen)
|
afwijkend van een rechte lijn met een of meer bochten [krom, kromp, slom] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
17894 |
krommen, ombuigen |
buigen:
bui.gə (L320b Kelpen)
|
Krommen: een kromme, gebogen vorm doen aannemen (krommen, buigen, draaien). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
23381 |
kroonluchter |
luchter:
løͅxtər (L320b Kelpen)
|
Een veelarmige lamp in de kerk, luchter, kroonluchter. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
20591 |
kroppen, gezegd van voedsel |
kroppen:
kròppə (L320b Kelpen)
|
Hoe noemt U: In de slokdarm blijven steken, gezegd van een hap voedsel (kroppen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20658 |
kruiden, specerijen |
kruiden:
WLD
kruujə (L320b Kelpen)
|
De kruiden die bij de bereiding bij groente of vlees gevoegd worden om de smaak van het gerecht te verbeteren, in het algemeen (kruid, toekruid, specerij). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
21560 |
kruidenier |
kruidenier:
kruidenier (L320b Kelpen)
|
een winkelier, kleine handelaar in koffie, thee, rijst, meel, zout, zeep, gedroogde vruchten, specerijen enz. [kruidenier, epicier, komenij] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
22580 |
kruidwis |
kruidwis:
kroedwès (L320b Kelpen)
|
kruidwis [N 06 (1960)]
III-3-2
|
23203 |
kruisbeeld |
crucifix (<lat.):
kruussefiks (L320b Kelpen),
kruis:
kruus (L320b Kelpen),
kruuts (L320b Kelpen),
kruisbeeld:
kruusbeeldj (L320b Kelpen),
lieveheer:
leveneer (L320b Kelpen)
|
Een beeld van Christus-aan-het-kruis [kruus, kruuts, kruu(t)sbeeld, kruusse-fiks?]. [N 96A (1989)] || Een kruisbeeld, het geheel van kruis en de eraan gehechte Christusfiguur. [N 96B (1989)] || Kruisbeeld [slivvenier, kruus, kruussefiks]. [N 06 (1960)]
III-3-3
|
23750 |
kruisje aan een kettinkje |
kruisje:
kruuske (L320b Kelpen)
|
Een kruisje, aan een kettinkje om de hals gedragen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|