| 33168 |
aardappelschil |
schil:
sxęl (K317a Kerkhoven)
|
Het velletje van de vrucht van de aardappel. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-5
|
| 33164 |
aardappelstruik |
bos:
bǫs (K317a Kerkhoven)
|
Het geheel van de aardappelplant of aardappelbos: wortels, stengels. bladeren en bloemen. In het lemma en op de kaart is aangetekend waar zich de opvallende monoftong /u/ bevindt in struik, terwijl men een diftong of palatalisering zou verwachten; zie Stevens 1951, 249. Voor de fonetische documentatie van de typen aardappel en patat, zie het lemma Aardappel. [N 12, 5; JG 1a, 1b; A 23, 17c; Lu 1, 17c; monogr.]
I-5
|
| 33482 |
aardbei |
aardbezie:
èrbèzië (K317a Kerkhoven)
|
I-7
|
| 17653 |
aars |
gat:
gat (K317a Kerkhoven),
kont:
kǫnt (K317a Kerkhoven)
|
[JG 1a, 1b; N 8, 13, 32.9 en 35]aars, darmuitgang [N 10c (1995)]
I-9, III-1-1
|
| 17654 |
aarsspleet |
voor:
voor (K317a Kerkhoven)
|
aarsspleet tussen de billen [N 10c (1995)]
III-1-1
|
| 33619 |
abrikoos |
abrikoos:
abrikoze (K317a Kerkhoven)
|
I-7
|
| 33984 |
achterhaam |
achterhaam:
axtǝrhām (K317a Kerkhoven)
|
Samenstel van riemen dat op het achterwerk van het paard wordt gelegd en dient om de kar achteruit te stoten. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 74; monogr.]
I-10
|
| 33802 |
achterknie |
bovenknie:
bōvǝkni (K317a Kerkhoven),
hak:
hak (K317a Kerkhoven)
|
Uitstekend achterpootsgewricht van het paard. Een gedeelte van de termen duidt niet de uit- maar de insprong of knieholte aan. Zie afbeelding 2.40. [JG 1a, 1b, 2c; N 8, 32.1, 32.5, 32.9, 32.10, 32.11 en 32.12]
I-9
|
| 17651 |
achterste |
achterste:
achterste (K317a Kerkhoven),
gat:
gat (K317a Kerkhoven),
kont:
kont (K317a Kerkhoven)
|
[N 10c (1995)]
III-1-1
|
| 19445 |
achteruit |
achteruit:
axtǝrø̜t (K317a Kerkhoven),
hup-terug:
hø̜p tryx (K317a Kerkhoven),
terug:
tryx (K317a Kerkhoven)
|
Voermansroep om het paard achteruit te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95l en 96; L B 2, 254; L 36, 81b; monogr.]
I-10
|