e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kerkrade

Overzicht

Gevonden: 6483

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
(blijven) plakken (blijven) plekken: plekke (Kerkrade) lang in een café blijven zitten of lang bij iemand op bezoek blijven [plakken] [N 87 (1981)] III-3-1
(kleine) zelfstandige boetiek (<fr.): rond 1930  poetiek (Kerkrade), geschftsmann (du.): enge klenge jesjefman (Kerkrade), klinge jesjefs man (Kerkrade), zelfstandige: klinge zelfstendieje (Kerkrade) Noem het (dialect)woord voor: een kleine zelfstandige? [middenstander] [N 102 (1998)] III-3-1
(met) het hoofd stoten blutsen: blutsje (Kerkrade), botsen: boetse (Kerkrade, ... ), ergens teagen aa boetse (Kerkrade), jeboetst (Kerkrade), knoepsen: knoepse (Kerkrade), stoten: der knutsj sjtōêse (Kerkrade) stoten: het hoofd stoten (kinderwoord) [boetse, zijn eige boetse] [N 10 (1961)] || stoten: met het hoofd stoten [boetse, erges teege boetse] [N 10 (1961)] III-1-2
(met) stevige benen flinke stompels: flinke stumpele (Kerkrade), stramme benen: sjtram (Kerkrade) benen: met stevige benen [hij is gestapeleerd] [N 10 (1961)] III-1-1
(overige) kaartspelen skaten: [&lt; skaat]  skate (Kerkrade) Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)] III-3-2
(zich) bukken (zich) bukken: bukke (Kerkrade), zich bukke (Kerkrade, ... ), ziech buke (Kerkrade) bukken, zich bukken [bukke, bokke] [N 10 (1961)] III-1-2
-&gt; [wld iii 2.2] - wld iii, 2.2 !: doofkleedsje (Kerkrade), doofmutsje (Kerkrade), kingerdoek (Kerkrade), pisloemel (Kerkrade), troersjleier (Kerkrade), zeeverlepje (Kerkrade), NB viesch: wikkel.  navelviesje (Kerkrade) doopjurkje [deumhemke] [N 25 (1964)] || doopmutsje [N 25 (1964)] || luier [winjel, luur, kindsdoek, psidoek, huik] [N 25 (1964)] || navelbandje [nagelbendje] [N 25 (1964)] || rouwsluiter(s) aan een hoed [N 25 (1964)] || slabje, morsdoekje voor kinderen [slabbertje, slabberlepke, zeiverlepke, slepke, bavet(sje) [N 25 (1964)] III-1-3
-&gt; boord hanenwurger: hanewurjer (Kerkrade), vadermoorder (<du.): Zie ook afb. p. 87  fatermörder (Kerkrade) hoog, gesteven boord || vadermoorder; hoge en stijve herenboord III-1-3
<naam> namensdag: namensdaag (Kerkrade, ... ), namesdaag (Kerkrade), spits: sjpits (Kerkrade) De voornaamste plaats in bepaalde spelen [heek]. [N 88 (1982)] || Een naamfeest, naamdag [vernamsdaag, nametsdaag]. [N 96C (1989)] || Feest vieren op de dag gewijd aan de heilige wiens naam men draagt [besteken]. [N 88 (1982)] || Naamfeest. III-3-2
[falie] sluier: schlaier (Kerkrade) sluierdoek, zwarte ~ die over hoofd en schouders wordt gedragen, gewoonlijk in de rouwtijd [vaol, voeël, falje, falie, slöjer, linao] [N 23 (1964)] III-1-3