24899 |
dinsdag |
dinsdag:
deesdieg (Q121p Kerkrade),
deestich (Q121p Kerkrade),
dees⁄dieg (Q121p Kerkrade),
dinsdag (Q121p Kerkrade),
diênsdig (Q121p Kerkrade)
|
dag; dinsdag [N 07 (1961)] || de derde dag van de week, dinsdag [destag, dijsdag, dijnsdag, diessendag] [N 91 (1982)] || dinsdag
III-4-4
|
22481 |
dinsdag voor aswoensdag |
vastelavonddinsdag:
vasteloavenddeesdieg (Q121p Kerkrade),
vastelavondsdinsdag:
Vasteloavendsdeesdieg (Q121p Kerkrade)
|
De naam voor de dinsdag vóór aswoensdag [carnavalsdinsdag]. [N 88 (1982)] || naam voor de dinsdag voor Aswoensdag [VC 26 (1961)]
III-3-2
|
27597 |
diploma, houwersdiploma |
diploma:
diploma (Q121p Kerkrade
[(Wilhelmina)]
[Domaniale]),
houwersdiploma:
hø̜jǝšdiplōma (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale])
|
Na het volgen van de cursus voor houwer of elektricien krijgt men het bijbehorende diploma. [N 95, 995]
II-5
|
22665 |
dirigent |
dirigent:
dieriejent (Q121p Kerkrade)
|
De leider van een orkest of koor [dirigent, muziekmeester]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
23565 |
dirigent van het zangkoor |
dirigent (<du.):
dieriejent (Q121p Kerkrade)
|
De dirigent, de leider van het zangkoor. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23931 |
dispensatie |
vrijstelling:
vrijsjtelloeng (Q121p Kerkrade)
|
De ontheffing, vrijstelling van een kerkelijk gebod of voor-schrift (op het gebied van de zondagsheiliging, vasten en onthouding, huwelijk). [N 96D (1989)]
III-3-3
|
31706 |
dissel |
dissel:
desǝl (Q121p Kerkrade),
disselboom:
desǝlbōm (Q121p Kerkrade),
distelboom:
destǝlbōm (Q121p Kerkrade),
spanboom:
španbōm (Q121p Kerkrade)
|
Een (korte of lange) boom of balk die aan het voorste asblok van de driewielige kar, de boomwagen of de wagen bevestigd is. De bespanning van de paarden wordt aan deze balk bevestigd. Naargelang de lengte onderscheidt men de korte of kromme dissel (meestal te vinden bij de driewielige kar en de boomwagen), waaraan ten hoogste twee paarden ingespannen konden worden en de lange dissel (meestal te vinden bij de wagen), waaraan twee of meer paarden ingespannen konden worden. De woordtypen die via een attribuut één van deze twee disseltypen aanduiden zijn samengebracht op het einde van het lemma. [N 17, 44a + 50b; N G, 70i-j; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2b; A 27, 19 + 21 + 22a; Lu 5, 19 + 21 + 22a; Wi 15; R 3, 93; L 33, 32; monogr.]
I-13
|
19790 |
divan |
couch (d.):
kau̯tš (Q121p Kerkrade)
|
couch, ligbank
III-2-1
|
22382 |
dobbelsteen |
dobbelsteen:
dobbelsjtee (Q121p Kerkrade, ...
Q121p Kerkrade)
|
Dobbelsteen. || Kleine kubus waarvan de zes vlakken respectievelijk met 1-6 "ogen"voorzien zijn [steen, dobbelsteen, teerling]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
20332 |
dochter |
dochter:
doater (Q121p Kerkrade, ...
Q121p Kerkrade,
Q121p Kerkrade,
Q121p Kerkrade,
Q121p Kerkrade),
doatər (Q121p Kerkrade),
doaëter (Q121p Kerkrade),
dochter (Q121p Kerkrade),
kind:
kink (Q121p Kerkrade),
meidje:
maedje (Q121p Kerkrade),
meadje (Q121p Kerkrade)
|
(dochter;) Hoe wordt de dochter door de ouders aangesproken, als zij niet bij zijn naam wordt genoemd? [DC 05 (1937)] || dochter [DC 03 (1934)] || dochter; (Hoe wordt de dochter door de ouders aangesproken, als zij niet bij zijn naam wordt genoemd?) [DC 05 (1937)] || dochter; onze buurman heeft een zoon en een dochter; volw. [DC 12a (1943)]
III-2-2
|