e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kerkrade

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hek aan de ingang van een wei hekken: hɛkǝ (Kerkrade), poort: poats (Kerkrade), vouwer: vǫu̯wǝr (Kerkrade) In dit lemma zijn vooral de antwoorden ondergebracht van de vragen naar ø̄hek aan de ingang van een weiø̄ (N 14, 67), ø̄een (toegangs)hek, gevlochten van twijgen en opgehangen tussen twee stijlen, dat in een omheining is aangebracht of op een dam (in een sloot) is geplaatstø̄ (A 25, 5a), ø̄een hek, slag- of draaiboom op een doorgang naar akker of weide, of ter versperring van een weg in privaatbezitø̄ (L 19B, 6). [N 14, 67; A 25, 5a; L 19B, 6; Vld.; JG, 2c; monogr.] I-8
hek, hekwerk staketsel: štaŋkɛtsəl (Kerkrade) staketsel III-2-1
hek, poortje garnei: RhWb kol. 1032  jarnai̯ (Kerkrade, ... ) klein tuinpoortje || laag tuinpoortje III-2-1
hel hel: hel (Kerkrade) De hel [hèl, höl]. [N 96D (1989)] III-3-3
helemaal, geheel en al allerzeits: al⁄lerzaits (Kerkrade), berhaupt (du.): uberhaupt⁄ (Kerkrade), ram: ram (Kerkrade), volstendig: vol⁄sjtendieg (Kerkrade), zemplig: zemp⁄lieg (Kerkrade) helemaal, geheel en al III-4-4
helling helling: hęleŋ (Kerkrade  [(Wilhelmina)]   [Julia]) Hellende mijngang, vaak voor mechanisch vervoer. Het woordtype "grâle" wordt in de mijn van Beringen gebruikt voor een hellende gang die gaat van een grote dwarsgang naar een pijler die lager ligt. [N 95, 517; monogr.; N 95, add.; Vwo 344; Vwo 367] II-5
helling van een koollaag het aanstijgen: ǝt āštījǝ (Kerkrade  [(Emma)]   [Julia]), het invallen: ǝt e.nvalǝ (Kerkrade  [(Wilhelmina)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), ǝt evalǝ (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Domaniale]) De hoek die een koollaag maakt met het horizontale vlak. Deze hoek, de hellingshoek, kan 0 tot 90 graden bedragen. Naar gelang de hellingshoek onderscheidt men vlak liggende, halfsteile en steile lagen. Het overgrote deel der koollagen in Zuid-Limburg (Ned.) ligt onder een flauwe helling. Soms komen daar halfsteile en steile hellingen voor (Driessen, pag. 8). [N 95, 519; monogr.] II-5
helpen helpen: hel’pe (Kerkrade), heͅlpən (Kerkrade) helpen [ZND A1 (1940sq)] III-1-4
helpen bij het biggen werpen afhalen: āfhoalǝ (Kerkrade) De zeug helpen bij het werpen van de biggen, gezegd van de boer. [N 76, 40] I-12
hemd hemd: hęmǝ (Kerkrade  [(Wilhelmina)]   [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]), hɛ.mǝ (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Julia]), kuilhemd: kulhømǝ (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Willem-Sophia]), kulhęmǝ (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Domaniale]) Hemd, meestal gemaakt van flanel. [N 95, 60; monogr.] II-5