21848 |
arbeid |
schoften:
sjoefte (Q121p Kerkrade),
werken:
wirke (Q121p Kerkrade)
|
het werken, het arbeiden [foter, werk] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
24937 |
arduin, hardsteen |
blauwe steen:
blauw sjtee (Q121p Kerkrade)
|
hardsteen, harde, meest blauwgrijze kalksteen, gebruikt voor stolpen, hoekstenen enz [arduin] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
33100 |
aren lezen |
zomeren:
zyǝmǝrǝ (Q121p Kerkrade)
|
Het oprapen en verzamelen van de achtergebleven aren op het veld. Het was vroeger gewoonte de aren die op het pasgemaaide en geoogste veld achterbleven, te laten liggen, zodat behoeftigen deze konden verzamelen. Het was een vorm van armenzorg. [N 15, 35; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 39, 40; Lu 3, 6; R [s], 31; R 3, 68; monogr.; add. uit A 23, 16.2]
I-4
|
32877 |
arend van de zeis |
ang:
ãŋ (Q121p Kerkrade),
haak:
hǭk (Q121p Kerkrade)
|
Het blad van de zeis loopt aan de zijde waar het met de steel verbonden is uit in een smal, vaak extra verstevigd, stukje staal, de arend, dat tegen de steel van de zeis aanligt en door middel van de zeisring daaraan wordt vastgemaakt. Aan het uiteinde is de arend voorzien van een nokje dat in een gat in de steel wordt gestoken of geslagen; soms zijn er twee dergelijke nokjes (vergelijk het woordtype dobbelang). Voor de hoek die de arend met het zeisblad maakt, en het belang hiervan voor een goede "voering" van de zeis, zie de algemene toelichting bij deze paragraaf. Zie afbeelding 5, nummer 1. [N 18, 68a; JG 1a, 1b; A 4, 28c; A 14, 1; L 20, 28c; L 45, 1; monogr.]
I-3
|
31372 |
arend van een vijl |
arend:
ārǝnt (Q121p Kerkrade)
|
Het spits uitlopende deel van de vijl dat in het handvat wordt gestoken. Zie ook het lemma "vijlhandvat". Zie ook afb. 97. [N 33, 104; N 33, 203]
II-11
|
18239 |
armband |
armband:
armband (Q121p Kerkrade, ...
Q121p Kerkrade)
|
armband || band- of ringvormig, gewoonlijk metalen sieraad dat om de arm of pols gedragen wordt [armband, bracelet] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
19794 |
armleuning |
leen:
leən (Q121p Kerkrade)
|
leuning van stoel
III-2-1
|
25055 |
armvol |
armvol:
er vel heuj (Q121p Kerkrade),
inne éllever häuj (Q121p Kerkrade),
ęlǝvǝr (Q121p Kerkrade),
ɛrmvol (Q121p Kerkrade),
ɛrvǝl (Q121p Kerkrade),
ɛrǝmvǫl (Q121p Kerkrade)
|
armvol (elver, speet, ervel) [ZND A1 (1940sq)] || armvol hooi [ennen erval hoj] [N 07 (1961)] || De hoeveelheid stro of aren die men in de armen kan vasthouden. Zie ook het lemma ''handvol hooi'' (5.1.4) in aflevering I.3. [N 7, 58; L 1, a-m; L 1u, 8; L A1, 88; Wi 51; monogr.]
I-4, III-4-4
|
21570 |
arresteren |
afvoeren:
aafveure (Q121p Kerkrade)
|
iemand in hechtenis nemen [bekommeren, arresteren] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19499 |
as van het vuur |
fommendrek:
foͅmədrɛk (Q121p Kerkrade),
kluitendrek:
klytədrɛk (Q121p Kerkrade),
oudding:
ōͅt˂deŋk (Q121p Kerkrade)
|
as van de klompen kolengruis vermengd met leem || as van ‘fomme’ || verbrandingsresten van kolen (uit de kachel)
III-2-1
|