18959 |
oprecht |
oprecht:
ópreët (Q121p Kerkrade)
|
alles bedoelend zoals gezegd wordt, welmenend [rechtzinnig, oprecht] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18030 |
oprispen |
opstoten:
zoer opstoesze (Q121p Kerkrade),
rupsen:
rupsen (Q121p Kerkrade),
rupsje (Q121p Kerkrade),
röpsche (Q121p Kerkrade),
röpsje (Q121p Kerkrade, ...
Q121p Kerkrade),
moeilijk leesbaar
röbsje (Q121p Kerkrade)
|
Indigestie: storing van de spijsvertering als gevolg van overlading van de maag, te snel eten (muik, overetendheid). [N 84 (1981)] || oprispen, een boertje laten [beuke, bulke, opgeure, opbotte] [N 10a (1961)] || oprisping hebben gepaard gaande met een zure smaak in de mond [opzuure] [N 10 (1961)] || oprisping, een zure oprisping [de vuilen opbot, zooj, zuur] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
29926 |
opruimer |
keerjong:
kērjǫŋ (Q121p Kerkrade)
|
Ongeschoolde arbeider, vaak een metselaarsleerling, die op de bouwplaats opruimt. De term 'keerjong' wordt in Kerkrade gebruikt voor een jongen die de bouwplaats schoonhoudt en het gereedschap en de kuipen, emmers, etc. reinigt; na verloop van tijd wordt hij bevorderd tot handlanger. [N 30, 3e; div.]
II-9
|
31429 |
opruimer, ruimijzer, handspitsboor |
handopruimer:
haŋk˱oprymǝr (Q121p Kerkrade),
opruimer:
oprymǝr (Q121p Kerkrade),
winkelboor:
weŋkǝlbōr (Q121p Kerkrade),
winkelijzer:
weŋkǝlīzǝr (Q121p Kerkrade)
|
In het algemeen een werktuig om geboorde gaten ruimer te maken of te zuiveren. Er bestaan verschillende uitvoeringen van het ruimijzer. Vaak is het uitgevoerd als een lange, priemvormige, piramidale staaf van gehard staal. De doorsnede van het werktuig is dan meestal vijfhoekig, maar er bestaan ook kortere, kegelvomige ruimijzers waarin verschillende, naar de top toe lopende groeven gevijld zijn, die een snijdend effect veroorzaken. De opruimer kan in de boormachine worden gespannen met of de hand worden gedraaid. In het laatste geval wordt het werktuig dan soms geplaatst in een wringijzer, een staaf met in het midden een vierkant, verstelbaar gat. Zie ook afb. 131. [N 33, 136; N 33, 144; N 33, 163; N 33, 337; N 64, 64; N 66, 17f; monogr.]
II-11
|
19321 |
opscheppen |
bluffen:
bloef’fe (Q121p Kerkrade),
[=lm. opscheppen?, RK]
bloeffe (Q121p Kerkrade),
stensen:
RhWb VIII: 530: stänzen: einen durch anhaltendes, lästiges fallendes Bitten, Fragen quälen, bes. von Kindern
sjten’se (Q121p Kerkrade),
strunzen:
RhWb VIII, 883, s.v. strunzen prahlerisch uebertreiben, aufschneiden, stolz zur Schau tragen
sjtrónk’se (Q121p Kerkrade),
stuiten:
sjtute (Q121p Kerkrade),
sjtu’te (Q121p Kerkrade)
|
bluffen || het gevoel van meerderheid te zeer of ongegrond doen blijken [groots] [N 85 (1981)] || opscheppen || opscheppende taal [blaai, paf, ambras, stoef] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19322 |
opschepper |
blufgilles:
bloef’jilles (Q121p Kerkrade),
blufhannes:
bloef’hannes (Q121p Kerkrade),
hoogvlieger:
hoeëgvleier (Q121p Kerkrade),
schalenveger:
[zn., RK]
sjaleveëjer (Q121p Kerkrade),
stens:
sjtens (Q121p Kerkrade),
stuitbroer:
sjtuut’broor (Q121p Kerkrade),
stuiter:
sjtu’ter (Q121p Kerkrade),
windbuil:
wink’bül (Q121p Kerkrade)
|
opschepper || opschepper, fatje || zich heel wat inbeeldend, een te hoge mening van zich zelf hebben [veel kak hebben, veil hebben, ophangen, veel gasconnades veil hebben] [N 85 (1981)] || zich op iets beroemen, hoog van iets opgeven, groot spreken [blozen, blazen, schochten, stoefen, mensen, zwetsen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17866 |
opschuiven |
opschuiven:
opsjüve (Q121p Kerkrade)
|
Opschuiven: in een zijwaartse richting schuiven om plaats te maken (opschikken, schavielen, opschuiven). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
25480 |
opslagplaats voor brood |
lader:
lājǝr (Q121p Kerkrade),
magazijn:
majǝzīn (Q121p Kerkrade)
|
Het kan hier gaan om een aparte ruimte voor het opslaan van brood. Daarop wijzen woordtypen als "broodkamer", "broodmagazijn", "broodhok". De informant van L 270 vermeldt inderdaad dat het een ruimte is aansluitend naast de bakkerij. Andere woordtypen als "broodrek", "lader", "broodschap" duiden erop dat deze opslagplaats niet perse een apart vertrek hoeft te zijn. [N 29, 105d; N 29, 105e]
II-1
|
19290 |
opspelen |
uitvallen:
oes"klankwettig in Kerkerade
oes valle (Q121p Kerkrade)
|
zeer boos uitvallen [sjamfoeteren, opspelen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
34020 |
opstaan |
allez-hop:
alē hǫp (Q121p Kerkrade)
|
Voermansroep om het paard op te doen staan. [N 8, 95j]
I-10
|