e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kerkrade

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
steengruis fijns: fiŋs (Kerkrade  [(Domaniale / Wilhelmina)]   [Domaniale]), steengries: štējres (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Domaniale]) Steen in verbrijzelde, verbrokkelde toestand. [N 95, 549; N 95, 795] II-5
steenhelling stijgende querslag: štījǝndǝ kwēršlāx (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Domaniale]) Stijgende gang in het gesteente, aangelegd om steenkoollagen boven het niveau van een verdieping te ontsluiten. [monogr.; Vwo 181; N 95, 517] II-5
steenkalk bluskalk: blø̜škalǝk (Kerkrade) Kalksoort die wordt verkregen door kalksteen, een voornamelijk uit koolzure kalk bestaand gesteente, in een kalkoven te branden. Steenkalk wordt meestal in ongebluste vorm op de bouwplaats aangeleverd. Volgens de invuller uit Q 98 werd de steenkalk vervaardigd uit 'gebrande kunderse steen' ('gǝbrandǝ køndǝrsǝ štęjn'). 'Kunder' ('køndǝr') is de locale benaming voor het plaatsje Kunrade bij Heerlen. Ruwe, nog niet bewerkte kalk werd in Q 121 'kalksteen' ('kalǝkštē') genoemd. [N 30, 28b; monogr.] II-9
steenkipstoel steenkiep: štēkip (Kerkrade  [(Domaniale / Wilhelmina)]   [Julia]) Installatie waarmee mijnwagens, gevuld met stenen, ondergronds kunnen worden geledigd. Het apparaat is vergelijkbaar met de kipper (zie ook dat lemma). [N 95, 547] II-5
steenkoker steenkast: štēkas (Kerkrade  [(Domaniale / Wilhelmina)]   [Julia]) Gedeelte van een opbraak dat met behulp van halfhouten wordt bekleed en dat wordt gebruikt voor het verzamelen van de losgeschoten en losgehakte stenen. Volgens de invuller uit Q 15 was dit gedeelte van de opbraak geheel gevuld met stenen. Als er geschoten was, werd een gedeelte van de stenen "uit de steenkast getrokken", dus in wagens geladen. Maar de steenkast bleef toch gevuld en was dan de werkvloer vanwaar men weer 2 à 3 meter omhoog werkte. [N 95, 837; monogr.] II-5
steenkool cannel: kɛnəl (Kerkrade), griskolen: jreskoͅalə (Kerkrade), huisbrand: hūs˂braŋk (Kerkrade), knab: knap (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Domaniale]), kolen: koǝlǝ (Kerkrade  [(Domaniale / Wilhelmina)]   [Julia]), kool: koal (Kerkrade, ... ), koǝl (Kerkrade  [(Domaniale / Wilhelmina)]   [Julia]), koͅal (Kerkrade), zwarte frans: šwatsǝ fręns (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Winterslag, Waterschei]) [N 95, 455; monogr.; Vwo 430; Vwo 439; Vwo 737; Vwo 738]cannel, harde glanzende steenkool || Hoe noemt u de vette kolen? [N 104 (2000)] || huisbrand || mensel van kolen en kolengruis || steenkool II-5, III-2-1
steenkoolbriketten brikets: brikɛts (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Domaniale]), briketten: briketten (Kerkrade  [(Wilhelmina)]   [Emma, Maurits]), brikɛtǝ (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Maurits]), eierbrikets: ajǝrbrekɛts (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Domaniale]), eierbriketten: ajǝrbrikɛtǝ (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Emma]), eierkolen: ajǝrkoǝlǝ (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Julia]), eierkolen (Kerkrade  [(Wilhelmina)]   [Emma, Maurits]), kluiten: klytǝ (Kerkrade  [(Domaniale / Wilhelmina)]   [Domaniale]) Met of zonder bijvoeging van bindmiddelen (pek) en met behulp van druk en temperatuur uit fijnkool vervaardigde, brandbare produkten in de vorm van langwerpige blokken of eieren. De opgave "onnoten" (Q 21), uitgesproken ǫnnø̄tǝ, was een spottende benaming voor eierkolen omdat de term leek op het rond Q 21 gebruikelijke woord voor viezerik ("onnut"). Deze woordspeling was volgens de zegsman ontstaan als combinatie uit het feit dat men op de Oranje-Nassaumijnen voornamelijk eierkolen fabriceerde en bovendien, dat wanneer men veel eierkolen stookte, de schoorsteen vervuild raakte. Het woordtype "kebo" (K 361) is waarschijnlijk een samentrekking van "Kempense boontjes". [N 95, 470; N 95A, 1; monogr.; N 95, 16 add.; N 95, 467; N 95, 456] II-5
steenkoolmijn kuil: kul (Kerkrade  [(Domaniale / Wilhelmina)]   [Willem-Sophia]), lok: o̜x (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Willem-Sophia]) De algemene benaming voor een steenkoolmijn. De Kempense mijnarbeiders gebruiken zelden het woord kolenmijn. Meestal zeggen ze koolput of put, omdat de toegangen tot de ondergrondse werken, nl. de schachten, echte putten zijn (Defoin pag. 14). [N 95, 1; monogr.; Vwo 228; Vwo 429; Vwo 434; Vwo 443; Vwo 511] II-5
steenkoolveld kolenveld: koǝlǝvęlt (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Domaniale]) [monogr.] II-5
steenneus naas: nās (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Laura, Julia]), steennaas: štēnās (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Julia]), steenneus: steenneus (Kerkrade  [(Wilhelmina)]   [Emma, Maurits]) Het overhangende dakgesteente aan begin of eind van een pijler of boven een steenkoollaag. Wanneer de brak zich boven een steenkoollaag bevindt, wordt hij uit veiligheidsoverwegingen aangebouwd. Daartoe wordt een ondersteuning geplaatst onder de neus van de brak en bovendien wordt de brak afgeschoord op de oude ondersteuning. Daardoor worden verschuivingen voorkomen (Handb. H. pag. 116). [N 95, 577; monogr.; N 95, 599] II-5