e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kerkrade

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
weegtoestel voor ijzer bascule: baskyl (Kerkrade), waag: wǫax (Kerkrade) In dit lemma zijn de antwoorden bijeengeplaatst op vraag N 33, 208: "De weegschaal die gebruikt wordt om zwaar ijzerwerk te wegen." De benamingen in het lemma duiden verschillende weegtoestellen aan. De woordtypen bascule, pondel en unsel zijn specifiek van toepassing op een weegwerktuig met ongelijke armen, waarmee men, door met een klein gewicht aan de lange arm heen en weer te schuiven, een grote last, die aan de korte arm hangt, kan wegen. [N 33, 208] II-11
week in de muil lijs in de muil: līs en dǝ mul (Kerkrade) Gevoelig in de mond voor de druk van het gebit, vooral bij jonge paarden. [JG 1a; N 8, 64f] I-9
weekdienst wekendienst: wèchedeens (Kerkrade) Een wekelijkse mis voor een overledene, weekdienst. [N 96B (1989)] III-3-3
weer naar het jaargetijde allerheiligenzomer: #NAME?  allerheligesommer (Kerkrade), nazomer: nazomerweer  noa⁄zommer (Kerkrade), oudewijvenzomer: nazomerweer  aodwie⁄verzommer (Kerkrade), auwwie⁄verzommer (Kerkrade), vuile winter: #NAME?  voele winkter (Kerkrade) nazomer || weer in bepaalde jaargetijden (bijv. [kranenzomer] (zachte nazomer), [bamisweer] (herfstweer) e.d. inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 22 (1963)] III-4-4
weerbarstig niet heem voelen: nit heem veule (Kerkrade), stoer: sjtoer (Kerkrade) stug, weerbarstig || zich niet schikken, weerbarstig [dwars, nippig, contrare] [N 85 (1981)] III-1-4
weerborstel borstel: bøštǝl (Kerkrade), geen kruin: ing jaenkruung (Kerkrade), varkensborstelen (mv.): vɛrkǝsbøstǝlǝ (Kerkrade), weerwas: weerwaas (Kerkrade), wérwaas (Kerkrade) Harde, dikke en stijve stekelharen met een draaiing erin voor op de rug van het varken. [N 76, 13; N 28, 31] || valse kruin, zomaar ergens in het hoofdhaar [wersboorsel, wirborstel] [N 10 (1961)] I-12, III-1-1
weerlichten lichten: ⁄t liêtet (Kerkrade), weerlichten: wéérlichte (Kerkrade) bliksemen in de verte zonder dat het dondert [weerlichte] [N 06 (1960)] III-4-4
weerlichtx zeebrand: zeeêbrank (Kerkrade), zie-u-e brank (Kerkrade), zieëbrank (Kerkrade), zieë⁄brank (Kerkrade), ziëbraand (Kerkrade), ziëbraank (Kerkrade) bliksemen in de verte zonder dat het dondert [weerlichte] [N 06 (1960)] || bliksemen, weerlichten || weerlicht waarvan men de eigenlijke straal niet ziet, oplichtend aan de horizon [zeebrand] [N 22 (1963)] III-4-4
weersgesteldheid weer: wear (Kerkrade), weer (Kerkrade), wèr (Kerkrade), wøͅr (Kerkrade) weer [DC 03 (1934)] || weer (znw) [ZND A1 (1940sq)] III-4-4
weerstand biedend wreed in de muil: vrē̜i̯ en dǝ mul (Kerkrade) Hard in de bek, minder gevoelig voor de toom. Het paard verzet zich tegen het trekken, vooral bij het begin van een nieuw of lang niet gedaan werk, of als het hard moet trekken. [N 8, 64e] I-9