31200 |
weegtoestel voor ijzer |
bascule:
baskyl (Q121p Kerkrade),
waag:
wǫax (Q121p Kerkrade)
|
In dit lemma zijn de antwoorden bijeengeplaatst op vraag N 33, 208: "De weegschaal die gebruikt wordt om zwaar ijzerwerk te wegen." De benamingen in het lemma duiden verschillende weegtoestellen aan. De woordtypen bascule, pondel en unsel zijn specifiek van toepassing op een weegwerktuig met ongelijke armen, waarmee men, door met een klein gewicht aan de lange arm heen en weer te schuiven, een grote last, die aan de korte arm hangt, kan wegen. [N 33, 208]
II-11
|
33821 |
week in de muil |
lijs in de muil:
līs en dǝ mul (Q121p Kerkrade)
|
Gevoelig in de mond voor de druk van het gebit, vooral bij jonge paarden. [JG 1a; N 8, 64f]
I-9
|
23511 |
weekdienst |
wekendienst:
wèchedeens (Q121p Kerkrade)
|
Een wekelijkse mis voor een overledene, weekdienst. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24896 |
weer naar het jaargetijde |
allerheiligenzomer:
#NAME?
allerheligesommer (Q121p Kerkrade),
nazomer:
nazomerweer
noa⁄zommer (Q121p Kerkrade),
oudewijvenzomer:
nazomerweer
aodwie⁄verzommer (Q121p Kerkrade),
auwwie⁄verzommer (Q121p Kerkrade),
vuile winter:
#NAME?
voele winkter (Q121p Kerkrade)
|
nazomer || weer in bepaalde jaargetijden (bijv. [kranenzomer] (zachte nazomer), [bamisweer] (herfstweer) e.d. inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 22 (1963)]
III-4-4
|
19346 |
weerbarstig |
niet heem voelen:
nit heem veule (Q121p Kerkrade),
stoer:
sjtoer (Q121p Kerkrade)
|
stug, weerbarstig || zich niet schikken, weerbarstig [dwars, nippig, contrare] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17575 |
weerborstel |
borstel:
bøštǝl (Q121p Kerkrade),
geen kruin:
ing jaenkruung (Q121p Kerkrade),
varkensborstelen (mv.):
vɛrkǝsbøstǝlǝ (Q121p Kerkrade),
weerwas:
weerwaas (Q121p Kerkrade),
wérwaas (Q121p Kerkrade)
|
Harde, dikke en stijve stekelharen met een draaiing erin voor op de rug van het varken. [N 76, 13; N 28, 31] || valse kruin, zomaar ergens in het hoofdhaar [wersboorsel, wirborstel] [N 10 (1961)]
I-12, III-1-1
|
25112 |
weerlichten |
lichten:
⁄t liêtet (Q121p Kerkrade),
weerlichten:
wéérlichte (Q121p Kerkrade)
|
bliksemen in de verte zonder dat het dondert [weerlichte] [N 06 (1960)]
III-4-4
|
25110 |
weerlichtx |
zeebrand:
zeeêbrank (Q121p Kerkrade),
zie-u-e brank (Q121p Kerkrade),
zieëbrank (Q121p Kerkrade),
zieë⁄brank (Q121p Kerkrade),
ziëbraand (Q121p Kerkrade),
ziëbraank (Q121p Kerkrade)
|
bliksemen in de verte zonder dat het dondert [weerlichte] [N 06 (1960)] || bliksemen, weerlichten || weerlicht waarvan men de eigenlijke straal niet ziet, oplichtend aan de horizon [zeebrand] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25206 |
weersgesteldheid |
weer:
wear (Q121p Kerkrade),
weer (Q121p Kerkrade),
wèr (Q121p Kerkrade),
wøͅr (Q121p Kerkrade)
|
weer [DC 03 (1934)] || weer (znw) [ZND A1 (1940sq)]
III-4-4
|
33820 |
weerstand biedend |
wreed in de muil:
vrē̜i̯ en dǝ mul (Q121p Kerkrade)
|
Hard in de bek, minder gevoelig voor de toom. Het paard verzet zich tegen het trekken, vooral bij het begin van een nieuw of lang niet gedaan werk, of als het hard moet trekken. [N 8, 64e]
I-9
|