20140 |
box |
box:
boks (Q121p Kerkrade),
nellie leuft al in de box
boks (Q121p Kerkrade)
|
box: Nellie loopt al in de box (maar midden in de kamer durft ze nog niet). [DC 39 (1965)] || toestel waarin men kinderen leert lopen [lei, stuik, looprek, loopwagen, loopkorf, loopmand] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
19406 |
braadpan |
braadketel:
broankessel (Q121p Kerkrade),
broͅankɛsəl (Q121p Kerkrade),
pan:
pan (Q121p Kerkrade)
|
braadpan || pot, metalen ~ met twee oren; inventarisatie benamingen (bròòjpan, bakpan); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
20807 |
braadworst |
braadworst:
broadwôêsj (Q121p Kerkrade),
broatwuəš (Q121p Kerkrade),
E kót jebed en ing lang broad¯woeësj
broad’woeësj (Q121p Kerkrade),
verse worst
braodwoesj (Q121p Kerkrade)
|
braadworst [N 06 (1960)]
III-2-3
|
18953 |
braaf |
braaf:
braaf (Q121p Kerkrade),
braef (Q121p Kerkrade),
dat kink is braaf (Q121p Kerkrade),
⁄t kink is braaf (Q121p Kerkrade),
get goeds:
dat (kink) is jét jóts (Q121p Kerkrade),
lief:
leef (Q121p Kerkrade, ...
Q121p Kerkrade)
|
braaf [DC 02 (1932)] || braaf, gezegd van een kind [N 06 (1960)] || met een goed karakter, alles doend zoals het hoort [braaf, gief] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25649 |
braak |
braakijzer:
brākīzǝr (Q121p Kerkrade)
|
Werktuig voor het braken van taai-taai- en peperkoekdeeg. Volgens de informant van L 265 wordt er een gat in de werkbank gemaakt waarin een vierkant ijzer dat rond uitloopt, wordt vastgeschroefd. Via een hefboombeweging wordt dan het deeg gekneed. De informant van K 359 spreekt van een "houten blok waarop een ijzeren lat, ± 1m lang, scharnierde". Zie afb. 24. [N 29, 89b; N 29, 89a; monogr.]
II-1
|
31545 |
braam |
braam:
brǫam (Q121p Kerkrade)
|
Ruige, oneffen rand die ontstaat na het gieten of zagen van metaal. [N 64, 55c; N 33, 164 add.; monogr.]
II-11
|
24501 |
braambes |
bramelen:
broamel (Q121p Kerkrade),
broamele (mv.) (Q121p Kerkrade),
broa’mel (Q121p Kerkrade),
brōͅ.məl (Q121p Kerkrade),
brōͅmələ (Q121p Kerkrade),
br‧oͅəməl (Q121p Kerkrade),
-
broamel (Q121p Kerkrade, ...
Q121p Kerkrade)
|
braam(bessen) [RND] || braambes [DC 13 (1945)], [Roukens 03 (1937)]
III-4-3
|
33295 |
braambessen |
bramelen:
brǭmǝlǝ (Q121p Kerkrade)
|
Als aanvulling op de vraag die in het lemma Braam is behandeld werd ook geïnformeerd naar de benamingen van de vrucht van de braamstruik. [JG 1b gedeeltelijk, 1c, 2c]
I-5
|
24132 |
braamsluiper |
bramentaats:
brieëm’taatsj (Q121p Kerkrade)
|
braamsluiper
III-4-1
|
24474 |
braamstruik |
bramelen:
ideosyncr.
broamele (Q121p Kerkrade),
bramelenstruik:
broa’melesjtroech (Q121p Kerkrade),
bramen:
brieëm (Q121p Kerkrade)
|
braamstruik || De doornige struik die vooral op de heide en in de duinen en langs bosranden voorkomt; de vruchten zijn eerst groen, dan rood en als ze rijp zijn zwart (braamstruik, benrik, breemhorst, breemhocht, breemdoren, breembes, braam, breem, doren). [N 82 (1981)]
III-4-3
|