18994 |
haastig |
haastig:
hāāstich (P055p Kermt)
|
haastig [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
25144 |
hagelen |
hagelen:
haachələ (P055p Kermt)
|
hagelen [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|
25145 |
hagelsteen, hagelkorrel |
hagelsteen:
haachəlstiejn (P055p Kermt),
hàgəlstīn (P055p Kermt)
|
hagelsteen [ZND 01 (1922)] || hagelsteen, hagelkorrel [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25221 |
hagelx |
hagel:
haachəl (P055p Kermt)
|
hagel [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|
29735 |
hagen |
hagen:
hāgǝ (P055p Kermt)
|
De vormelingen opstapelen op het hagebed. De stenen worden daartoe schuin en kruisgewijs op hun kant gezet, kop op kop. Op deze wijze kan de wind gemakkelijk tussen de openingen spelen en het droogproces versnellen (Schuddinck, pag. 102). De woordtypen vlaggen (P 48) en hallen (L 315, L 355) duiden waarschijnlijk het stapelen van stenen onder rietmatten of in een haaghut aan. Zie ook het lemma ɛrietmattenɛ.' [N 98, 101; N 98, 106; L 1a-m; L 26, 10; S 12; monogr.; N 98, 101 add.]
II-8
|
27379 |
hak |
hak:
hak (P055p Kermt),
krabber:
krabǝr (P055p Kermt),
krabmes:
krabmɛs (P055p Kermt),
krebber:
krɛbǝr (P055p Kermt),
vers:
vas (P055p Kermt),
vę̄s (P055p Kermt)
|
De verhoging, al of niet geheel of gedeeltelijk van leer, onder de hiel van de voet. [N 60, 233c; N 60, 126a; N 60, 169a; L 48, 28a; L 48, 28b; L 1a-m; L 1u, 82; L 5, 50; N 7, 37b; L 29, 42; monogr.] || Werktuig om de grond los te hakken, spade met een gekromd blad. Het gereedschap had een algemeen doel en diende, behalve om te wieden, ook voor andere doeleiden, zoals het schrapen (van strooisel of mest), het egaliseren van te diep uitgereden karresporen, het aanhogen van aardappelen (vergelijk het lemma Aanaardhak), enz. Deze nevendoeleinden zijn hier en daar in de benamingen terug te vinden. [N 11, 88; N 12, 45; N 15, 4 en 6a; N 18, 37, 40 en 41; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 42, 40; monogr.]
I-5, II-10
|
18180 |
hak van een schoen |
pollevij:
gezegde van drinkebroers die niet meer kunnen betalen
pellefie (P055p Kermt),
vers:
vaes (P055p Kermt),
vaəs (P055p Kermt)
|
hak van een schoen [pollevie, plevie, hiel] [N 24 (1964)] || Pollevij (achterlap van een schoen; fr. talon). [ZND 05 (1924)] || pollevij, pollevie (uitspraak en betekenis) [ZND 40 (1942)]
III-1-3
|
32878 |
hak van het blad van de zeis |
vars:
vas (P055p Kermt)
|
Het brede uiteinde van het blad van de zeis, aan de zijde van de arend. Zie afbeelding 5, nummer 2. Sommige opgaven hebben betrekking niet alleen op het puntige uiteinde van de snede aan de zijde van de arend, maar op de gehele brede zijde van het blad, doorlopend tot de rug. Van een dergelijke toevoeging is sprake bij: vars 113, 115, 117, 118a, 172, 173, 176a, 179, 182, 219, 177, 186, 223, Q 73, 157a, 160, 161, 164, 166, 240; voet: L 324. [N 18, 68b; JG 1a, 1b; monogr.]
I-3
|
18791 |
haken |
haken:
hookə (P055p Kermt)
|
Haken. [ZND 01 (1922)]
III-1-3
|
28863 |
haken en ogen |
haken en ogen:
hōkǝn ǝn ūgǝ (P055p Kermt)
|
Kleine metalen haakjes en ringetjes die, langs de zomen van kledingstukken genaaid, dienen om deze te sluiten. [N 62, 51; L 1a-m; L 24, 40b; L 49, 25; MW; S 11]
II-7
|