18149 |
horrelvoet |
stompvoet:
stompvoot (L298a Kesseleik)
|
Misvormde voet (homperd, horjevoet, horrelvoet, homperpoot, strompelvoet, paardvoet). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17847 |
hotsen |
hobbelen:
hoebelen (L298a Kesseleik),
schokkelen:
sjôkkele (L298a Kesseleik)
|
Hotsen: schokkend, stotend vooruitgaan (schokkelen, hotsen, hotselen, bodderen). [N 84 (1981)] || zachtjes schokken in of op een voertuig op een hobbelige weg (botteren, bottelen) [N 90 (1982)]
III-1-2, III-3-1
|
21459 |
houden van |
houden van:
vuûl hoaje van (L298a Kesseleik)
|
liefde voelen voor iemand [fiel zijn met, veel houden van, veel afhouden] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
19187 |
hovaardig |
groots:
gruëts (L298a Kesseleik),
moedig:
meutig (L298a Kesseleik),
verwaand:
verwaand (L298a Kesseleik)
|
het gevoel van meerderheid te zeer of ongegrond doen blijken [groots] [N 85 (1981)] || vervuld en blijk gevend van een gevoel van meerderheid boven anderen [groots, fier, trots, heel, freet, moedig, moetig,glorieus] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18962 |
huichelaar |
godverneuker:
godverneuker (L298a Kesseleik)
|
een huichelachtig persoon, iemand die zich mooier voordoet dan hij is [godverneu-ker, heiligboontje, fijnaard] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19307 |
huichelen |
huichelen:
huichelen (L298a Kesseleik),
veinzen:
veinzen (L298a Kesseleik)
|
voorgeven iets te zijn of te doen [veinzen, bouzjezjeren] [N 85 (1981)] || zich anders en meer voordoen dan men is [kwezelen, femelen, huichelen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18044 |
huiduitslag |
huiduitslag:
hoed oetsjlaag (L298a Kesseleik)
|
Huiduitslag: plaatselijke verandering van de huid in de vorm van vlekken, pukkeltjes, etc. (dutsel, rool). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17689 |
huig |
lelletje:
lelke (L298a Kesseleik)
|
Huig: het kegelvormig uitsteeksel van het weke gehemelte aan de ingang van de keel; het lelletje in de keel (huig, huik, ziel). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
18876 |
huilen |
beuken:
bûke (L298a Kesseleik),
jammeren:
jiemeren (L298a Kesseleik)
|
het huilen, het wenen [grijs] [N 85 (1981)] || zijn verdriet of pijn kenbaar maken door tranen te storten [huilen, beuken, simmen, schrauwen, grijnzen, gringzen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21807 |
hulp vragen |
hulp vragen:
hulp vroage (L298a Kesseleik)
|
iemand vragen te helpen [genaden] [N 85 (1981)]
III-3-1
|