26477 |
balanceerwerk |
engels balanceerwerk:
ęŋǝls balansę̄.rwɛr(ǝ)k (L370p Kessenich)
|
Van balanceerwerk is sprake wanneer de loper balanceert op het boveneinde van de kleine spil (bij windmolens) of het staakijzer (bij watermolens). Bij een dergelijke constructie draait de kleine spil niet mee met de loper. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛvast werkɛ. Het uiteinde van het staakijzer in de watermolen is bij een balanceerwerk veelal bolvormig verbreed. In de bol bevindt zich een gleuf, waardoor de punt van het staakijzer steekt. Aan de onderzijde van de rijn, doorgaans een tweetakrijn, bevindt zich een uitholling waar de punt van het staakijzer invalt. Hierdoor ontstaat een balancerende ophanging van de loper. Het engels balanceerwerk bestaat uit twee bolvormige rijnen, de binnenrijn en de buitenrijn, die ineen passen. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛbalanceerrijnɛ.' [Vds 135; Jan 125; Jan 127; Coe 103; A 42A, 21; N O, 15c; N O, 16i add.]
II-3
|
20695 |
balkenbrij |
panharst:
páneers (L370p Kessenich),
Syst. Frings
panārs (L370p Kessenich),
tuut:
ty(3)̄.t (L370p Kessenich),
Syst. Frings
tyt (L370p Kessenich)
|
balkenbrij [Goossens 1b (1960)] || Balkenbrij (bombaalie?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
21454 |
bedelaar |
bedelaar:
das woure drie minse die de bēdelaar haaie gezeen (L370p Kessenich),
es wouren drie mensen die de bëdeleer gezeen haaiën (L370p Kessenich)
|
Er waren drie mensen die de bedelaar hadden gezien [ZND 46 (1946)]
III-3-1
|
23197 |
bedevaart |
bedevaart:
bēvert (L370p Kessenich)
|
Een bedevaart. [ZND 21 (1936)]
III-3-3
|
18965 |
bedriegen |
bedriegen:
ook materiaal Leuv. lijst 21, vr 6a
berdeegen (L370p Kessenich),
foppen:
ook materiaal Leuv. lijst 21, vr 6a
foeppe (L370p Kessenich),
ook materiaal Leuv. lijst 21, vr 6a o meer de klank van oe
foppen (L370p Kessenich),
kloten:
ook materiaal Leuv. lijst 21, vr 6a
kloeAte (L370p Kessenich),
vernirken:
ook materiaal Leuv. lijst 21, vr 6a cfr. Eng. girl
vernirken (L370p Kessenich)
|
bedriegen [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
18825 |
bedroefd |
droevig:
ook materiaal znd 23,33
dreuvig (L370p Kessenich),
zuur:
ook materiaal znd 23,33
zoor (L370p Kessenich),
zuur (L370p Kessenich)
|
droef [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
19471 |
bedsprei |
sprei:
sprei (L370p Kessenich)
|
Een bedsprei met franjes [ZND 23 (1937)]
III-2-1
|
26340 |
beek |
beek:
bē.k (L370p Kessenich)
|
[Coe 16; Grof 30; Jan 97 add.; Jan 94 add.; Jan 92 add.; Vld]
II-3
|
33660 |
beemd |
band/bend:
bānjtj (L370p Kessenich),
bānjtjš (L370p Kessenich)
|
Het begrip beemd is, getuige ook de bronnenopgave bij dit lemma, vaak afgevraagd. Op grond van de informatie die de informanten bij hun antwoord gaven, springen er twee betekenissen uit van beemd. De eerste is ø̄lager gelegen, vochtig weilandø̄ en de tweede is ø̄hooiweide of hooilandø̄. Een aantal informanten vermeldt erbij dat beemd weiland is aan de Maas of aan een beek. Enkele andere bijvoegingen zijn: ø̄slechte wei met veel onkruidø̄, ø̄grasland zonder omheiningø̄, ø̄weiland met enkele bomenø̄, ø̄stuk zure grondø̄. De lage ligging wordt nogal eens als een slechte eigenschap, als minderwaardig, gewaardeerd. Sommige informanten geven aan dat een beemd iets anders is dan een broek. Mede door de diverse bijvoegingen bij de antwoorden zijn de beemd-opgaven daarom niet verwerkt in lemma 1.3.2 ɛlaaggelegen weidegrondɛ, waarin de broek-opgaven domineren. Binnen de woordtypen beemd en band/bend is niet altijd met zekerheid te zeggen of ze enkel- of meervoud zijn. Waar dit met zekerheid te zeggen is, is dit aangegeven.' [N 14, 53; N 14, 52; N 14, 50a; N 14, 50b; N 6, 33b; N P, 5; JG 1a, 1b, 1c; L 19b, 2aI; L 1a-m; L 4, 40; A 10, 4; S 2, 5, 43; Wi 6; RND 20; Vld.; monogr.]
I-8
|
17771 |
been |
been:
bein (L370p Kessenich, ...
L370p Kessenich),
bejn (L370p Kessenich)
|
been [ZND 21 (1936)], [ZND m]
III-1-1
|