25105 |
bestendig weer |
het weer is in de klink:
hət wēͅr eͅz eͅnə kleͅŋk (Q176a Ketsingen),
vast (weer):
vas wēͅr (Q176a Ketsingen)
|
bestendig weer [vaste lucht] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
21471 |
betalen |
betalen:
ps. omgespeld volgens Frings. Boven de ‹ staat nog een ´; dit tekentje heb ik niet meegenomen in de omspelling!
bətōͅlə (Q176a Ketsingen)
|
Betalen, over de brug komen [afschieten?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
25106 |
betrekken (lucht) |
betrekken:
də loͅx bətreͅk (Q176a Ketsingen)
|
dicht gaan zitten zodat er regen dreigt, gezegd van de lucht [de lucht overtrekt, groeit, belommert] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25231 |
bewolking |
lucht:
də loͅx (Q176a Ketsingen)
|
bewolking, zwerk, wolkendek [schoft] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
19613 |
bezem |
bezem:
bɛsəm (Q176a Ketsingen)
|
bezem [RND]
III-2-1
|
19729 |
bezemsteel |
steel:
stīl (Q176a Ketsingen)
|
bezemsteel [RND]
III-2-1
|
21270 |
bieden |
bieden:
bijə (Q176a Ketsingen)
|
bieden [RND]
III-3-1
|
20830 |
bier |
bier:
bīēr (Q176a Ketsingen)
|
bier [RND]
III-2-3
|
20640 |
bierpap |
bierpap:
bīrpáp (Q176a Ketsingen)
|
Bierpap (beerslemp?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
33251 |
bietenkopper |
afsteker:
ǭfstē̜kǝr (Q176a Ketsingen)
|
Schoffelvormig stuk gereedschap gebruikt om loof van bieten af te steken, soms als deze nog in de grond staan, soms ook als ze al gerooid zijn. In de volgende plaatsen wordt opgemerkt dat voor dit afsteken de schup of de spade wordt gebruikt: L 163, 163a, 164, 165, 215, 266, 324, 329, 371a, 383, 416, 429a, Q 14, 94b, 101, 111 en 198b. Als er sprake is van een kapmes is de opgave in het lemma Bietenkapmes ondergebracht. [N 18, 54; monogr.; add. uit N 12, 47]
I-5
|