e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kinrooi

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
school school: šû.l (Kinrooi) school [RND] III-3-1
schoolkinderen schoolkinderen: ṣû.llkɛjnər (Kinrooi) schoolkinderen [RND] III-3-1
schoon, rein proper: prō.pər (Kinrooi) Rein, schoon, als gevolg van het poetsen (schoon, proper) [N 79 (1979)] III-2-1
schoonouders schoonouders: sjoeënoajers (Kinrooi) De ouders van je echtgeno(o)t(e) (schoonouders) [N 115 (2003)] III-2-2
schoot schoot: sjoeët (Kinrooi), ṣú:ət (Kinrooi) Schoot: de ruimte in de bocht tussen onderlijf en dijen bij een zittend persoon (schoot, slip, slup). [N 106 (2001)] III-1-1
schootskleed knieboks: knii̯boks (Kinrooi), schootsvel: šuǝts˲vɛl (Kinrooi) Leren vel dat over de schoot van de koetsier en de passagiers van een rijtuig gelegd werd als bescherming tegen de koude. [N 101, 20, monogr] I-13
schop stamp: stamp (Kinrooi, ... ) Trap: harde stoot met de voet (trap, schop, stamp, tree, tritt) [N 108 (2001)] III-1-2
schop, afdak voor landbouwgereedschappen schop: šop (Kinrooi) Het gedeelte van de boerderij-gebouwen waarin het los gereedschap, de karren, wagens en werktuigen worden opgeslagen. Soms stond deze bergplaats op zichzelf, maar doorgaans was ze tegen de schuur aangebouwd en bestond ze uit een groot afdak, zonder muren. Scherf is een contaminatie van ''schelf(t)'' en ''scherm''. Schaldij is eigenlijk "binnenplaats". Zie ook de plattegronden bij paragraaf 1.2. [N 5A, 73c en 80a; N 5, 105a, 106 en 107; JG 1a, 1b, 1c, 2a, 2b en 2c; L 1a-m; L B1, 179; L 6, 56 en 57; L 12, 1; L 19a, 11; Gwn 4, 1; S 1 en 50; monogr.] I-6
schoren schoren: schoren (Kinrooi), zwaarden: zwaarden (Kinrooi), zweerden: (enk)  zwę̄rt (Kinrooi) De vier schuine balken (twee lange en twee korte) die aan de uiteinden van de lange en korte spruit bevestigd zijn en deel uitmaken van de staart van de Hollandse molen. Zie ook afb. 25 en de toelichting bij het lemma ɛspruitenɛ.' [N O, 52d; N O, 29f add.; A 42A, 107; Sche 26] II-3
schotel schotel: šōtəl (Kinrooi, ... ), meestal ovalen groot plat nikkele vlee- of groentebord  sjo-tel (Kinrooi), sjotel (Kinrooi), niet om te braden maar om gebraad voor te schotelen  schotel (Kinrooi), schoteltje: šøtəlkə (Kinrooi), teil: teͅi̯l (Kinrooi), vleissjotel  teil (Kinrooi) een ronde schotel [ZND 06 (1924)] || schotel [ZND m] || schotel; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || schotel; inventarisatie van \"schotel\"als ijzeren voorwerp waarin men iets kan braden [N 20 (zj)] || teil, in de betekenis van aarden pan of diepe schotel; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1