21277 |
school |
school:
šû.l (L369p Kinrooi)
|
school [RND]
III-3-1
|
21286 |
schoolkinderen |
schoolkinderen:
ṣû.llkɛjnər (L369p Kinrooi)
|
schoolkinderen [RND]
III-3-1
|
19424 |
schoon, rein |
proper:
prō.pər (L369p Kinrooi)
|
Rein, schoon, als gevolg van het poetsen (schoon, proper) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
20351 |
schoonouders |
schoonouders:
sjoeënoajers (L369p Kinrooi)
|
De ouders van je echtgeno(o)t(e) (schoonouders) [N 115 (2003)]
III-2-2
|
17648 |
schoot |
schoot:
sjoeët (L369p Kinrooi),
ṣú:ət (L369p Kinrooi)
|
Schoot: de ruimte in de bocht tussen onderlijf en dijen bij een zittend persoon (schoot, slip, slup). [N 106 (2001)]
III-1-1
|
34660 |
schootskleed |
knieboks:
knii̯boks (L369p Kinrooi),
schootsvel:
šuǝts˲vɛl (L369p Kinrooi)
|
Leren vel dat over de schoot van de koetsier en de passagiers van een rijtuig gelegd werd als bescherming tegen de koude. [N 101, 20, monogr]
I-13
|
17962 |
schop |
stamp:
stamp (L369p Kinrooi, ...
L369p Kinrooi)
|
Trap: harde stoot met de voet (trap, schop, stamp, tree, tritt) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
33422 |
schop, afdak voor landbouwgereedschappen |
schop:
šop (L369p Kinrooi)
|
Het gedeelte van de boerderij-gebouwen waarin het los gereedschap, de karren, wagens en werktuigen worden opgeslagen. Soms stond deze bergplaats op zichzelf, maar doorgaans was ze tegen de schuur aangebouwd en bestond ze uit een groot afdak, zonder muren. Scherf is een contaminatie van ''schelf(t)'' en ''scherm''. Schaldij is eigenlijk "binnenplaats". Zie ook de plattegronden bij paragraaf 1.2. [N 5A, 73c en 80a; N 5, 105a, 106 en 107; JG 1a, 1b, 1c, 2a, 2b en 2c; L 1a-m; L B1, 179; L 6, 56 en 57; L 12, 1; L 19a, 11; Gwn 4, 1; S 1 en 50; monogr.]
I-6
|
26112 |
schoren |
schoren:
schoren (L369p Kinrooi),
zwaarden:
zwaarden (L369p Kinrooi),
zweerden:
(enk)
zwę̄rt (L369p Kinrooi)
|
De vier schuine balken (twee lange en twee korte) die aan de uiteinden van de lange en korte spruit bevestigd zijn en deel uitmaken van de staart van de Hollandse molen. Zie ook afb. 25 en de toelichting bij het lemma ɛspruitenɛ.' [N O, 52d; N O, 29f add.; A 42A, 107; Sche 26]
II-3
|
19506 |
schotel |
schotel:
šōtəl (L369p Kinrooi, ...
L369p Kinrooi,
L369p Kinrooi),
meestal ovalen groot plat nikkele vlee- of groentebord
sjo-tel (L369p Kinrooi),
sjotel (L369p Kinrooi),
niet om te braden maar om gebraad voor te schotelen
schotel (L369p Kinrooi),
schoteltje:
šøtəlkə (L369p Kinrooi),
teil:
teͅi̯l (L369p Kinrooi),
vleissjotel
teil (L369p Kinrooi)
|
een ronde schotel [ZND 06 (1924)] || schotel [ZND m] || schotel; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || schotel; inventarisatie van \"schotel\"als ijzeren voorwerp waarin men iets kan braden [N 20 (zj)] || teil, in de betekenis van aarden pan of diepe schotel; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|