20730 |
vlaai met deegdeksel |
toeslag:
Syst. Frings (?)
tuslāx (L369p Kinrooi),
Syst. Veldeke
towslaag (L369p Kinrooi)
|
Vla met deksel van deeg (dekselvlaoj, slof, toeslaag?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20731 |
vlaai met reepjes deeg |
latjesvlaai:
Syst. Frings (?)
lɛtjəs˃vlāi̯ (L369p Kinrooi),
leddertjesvlaai:
Syst. Veldeke
leijerkesflaaj (L369p Kinrooi)
|
Vla waarover kruislings reepjes van deeg zijn gelegd (lödderkesvlaa?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20729 |
vlaaienvulling |
spijs:
Syst. Frings (?)
spīs (L369p Kinrooi),
vulsel:
Syst. Veldeke
völsel (L369p Kinrooi)
|
Vruchtenmoes dat op de vla gesmeerd wordt (spijs?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
24266 |
vlaamse gaai |
markolf:
mɛrkoͅf (L369p Kinrooi)
|
gaai (34 blauwe veertjes in vleugel; kan veertjes opzetten; hele jaar in bossen; soms in troepjes op trek; echte schreeuwlelijk; ook tam te maken [N 09 (1961)]
III-4-1
|
21394 |
vlag |
vaan:
vān (L369p Kinrooi)
|
een vlag (die aan het huis wordt uitgestoken) [ZND B2 (1940sq)]
III-3-1
|
19413 |
vlam |
vlam:
vl‧am (L369p Kinrooi)
|
Vuurtong, vlam (vlam, laai) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
33784 |
vlees- en spieraanzetting links en rechts op de borst |
kussens:
kø̜sǝs (L369p Kinrooi)
|
[N 8, 11; N 8, 31 en 32.2]
I-9
|
34130 |
vleeskoe |
vleeskoe:
vlɛi̯sku (L369p Kinrooi)
|
Koe die vlezig van bouw is. [N 3A, 149]
I-11
|
24348 |
vleesmade, larve van de bromvlieg |
made:
maai (L369p Kinrooi)
|
made [ZND 38 (1942)]
III-4-2
|
33117 |
vlegelband |
riem:
rēǝm (L369p Kinrooi)
|
Het riempje waarmee de kap van de knuppel aan het oog van de stok is vastgesnoerd. Het is doorgaans een smal en lang schapenleren riempje dat over de kap aan de vlegelknuppel wordt gevlochten en door het oog aan de stok wordt gehaald. Meestal is het een los riempje; soms echter is deze band het uiteinde van dezelfde veter of nestel waarmee de kap aan de knuppel wordt vastgesnoerd. Soms nog wordt melding gemaakt van het gebruik daarvoor een palingvel te nemen (het type aalsvel en in L 314, 325 en 360) of een pees (in L 318b ). Zwalber is de plaatselijke benaming voor de zwaluw; overdrachtelijk betekent het woord ook een verbindingsstuk. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [vlegel], zie het lemma ''dorsvlegel'' (6.1.8). Zie afbeelding 10, e. [N 14, 3b, 3d en 3e; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|