17890 |
woelen |
schravelen:
sjravele (L369p Kinrooi),
šravele (L369p Kinrooi),
schurgen:
sjörge (L369p Kinrooi),
woelen:
wole (L369p Kinrooi)
|
Woelen: onrustig heen en weer bewegen (woelen, sjravelen, sjörge) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
17940 |
woest, onachtzaam lopen |
wild lopen:
welt laupə (L369p Kinrooi)
|
lopen: woest, onachtzaam lopen [ragge, bollieje] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
33943 |
wolfsgebit, gebroken gebit |
schaargebit:
šīǝrgǝbē.t (L369p Kinrooi),
stang:
staŋ (L369p Kinrooi
[(krom)]
)
|
Dit bit, gebruikt om moeilijke paarden te beteugelen, heeft een stang die in het midden scharniert. Het wordt vooral gebruikt bij rijpaarden. Op verscheidene plaatsen heeft dit soort bit kennelijk geen aparte naam. Dit wordt uitdrukkelijk gemeld voor: Q 80, 152, 162, 182. Er bestaan ook wolfsgebitten met een beugel in het midden om moeilijke paarden te beteugelen. De namen voor de twee types worden niet strikt uit elkaar gehaald. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 43]
I-10
|
25211 |
wolk alg. |
wolk:
wolk (L369p Kinrooi)
|
wolk [ZND B2 (1940sq)]
III-4-4
|
18132 |
wonde |
wonde:
wonj (L369p Kinrooi)
|
een wonde met warm water baden [ZND 32 (1939)]
III-1-2
|
21267 |
woord |
woord:
wōrt (L369p Kinrooi)
|
woord [ZND m]
III-3-1
|
34202 |
wormbulten |
angels:
aŋǝls (L369p Kinrooi)
|
In de zomer leggen runderhorzels hun eitjes aan de haren van het rund. Na enkele dagen kruipen er larven uit de eitjes. Deze dringen het lichaam binnen langs de haren en het haarzakje, doorboren de huid en groeien langzamerhand uit. In de winter komen ze vooral onder de huid van de rug terecht. Iedere plek waar een larve zit, vormt een bultje, de wormbult. Om te kunnen ademen doorboort de larve de huid van het rund. Dit veroorzaakt wondjes die gemakkelijk geïnfecteerd kunnen raken, waardoor zeer uitgebreide verettering kan ontstaan. Zie ook het lemma ''wormbulten'' in wbd I.3, blz. 478-479. [N 52, 22; N 3A, 83b; A 48A, 35; monogr.]
I-11
|
22430 |
worstelen |
worstelen:
woostele (L369p Kinrooi)
|
de tak van krachtsport waarbij het doel is de tegenstander door bepaalde grepen en bewegingen op de grond te werpen [zo dat zijn schouders de grond raken] [worstelen, borstelen] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
20709 |
worstenbroodje |
kerstbroodje:
Syst. Frings (?)
kēst˂bry(3)̄tjə (L369p Kinrooi),
worstenbroodje:
Syst. Veldeke
weustebruëdje (L369p Kinrooi)
|
Worstebroodje (sezijzebreudje?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
32970 |
wortel |
wortel:
wortǝl (L369p Kinrooi)
|
Het deel van de plant dat onder de grond blijft. Het is in de materiaalverzamelingen overal duidelijk gemaakt dat het niet om groente gaat. Vergelijk daartoe de lemma''s ''winterwortel'' en ''tuinworteltje'' in de aflevering over de moestuin. [JG 1a, 1b; L 8, 100a; L 15, 28; S 45; monogr.]
I-4
|