17659 |
hand |
hand:
ant (L369p Kinrooi)
|
hand [ZND m]
III-1-1
|
17661 |
handen (kindernamen) |
handjes:
(h)entjə (L369p Kinrooi)
|
hand: kinderwoorden (pol, polleke, poeleke] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17660 |
handen (spotnamen) |
duimen:
dūmə (L369p Kinrooi),
fikken:
fekə (L369p Kinrooi),
klauwen:
klauwe (L369p Kinrooi),
knoesten:
knūstə (L369p Kinrooi),
knokels:
kn"kəls (L369p Kinrooi),
pinnen:
penə (L369p Kinrooi),
poten:
pūətə (L369p Kinrooi),
schoppen:
i.e. schoepen.
ṣōəpə (L369p Kinrooi)
|
[N 10 (1961)]
III-1-1
|
21519 |
handgeld |
handgeld:
handjgeldj (L369p Kinrooi),
ps. omgespeld volgens Frings.
(h)antʔxeͅltʔ (L369p Kinrooi)
|
eerste geld dat iemand ontvangt voor zijn waren [handsgeld?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
34566 |
handkar |
stootkar:
stuǝtkɛr (L369p Kinrooi)
|
Tweewielige kar die men met de handen voortduwt of trekt. Deze kar heeft twee bomen en zijplanken. [N 17, 15a; N G, 51; JG 1a + 1b; A 42, 4; monogr.]
I-13
|
27222 |
handlanger |
metserdien(d)er:
mɛtsǝrdēndǝr (L369p Kinrooi)
|
Helper van de metselaar. Tot de taken van de handlanger behoren onder meer het aandragen van metselstenen en het klaarmaken van de specie. [N 30, 2a; N 30, 2b; N 30, 2c; N 30, 2d; N 30, 40b; N 30, 45a; N 31, 16b; L B 1, 104; monogr.; div.; Vld]
II-9
|
17662 |
handpalm |
palm:
palm (L369p Kinrooi)
|
palm van de hand [N 10 (1961)]
III-1-1
|
18256 |
handschoen |
haas:
ōs (L369p Kinrooi)
|
handschoen - handschoenen [ZND m]
III-1-3
|
32662 |
handvat aan de ploegstaart |
handvat:
(h)antj˲vat (L369p Kinrooi)
|
De staart van een voetploeg, een radploeg en de zgn. losse karploeg is voorzien van of eindigt in een handvat, dat de ploeger stevig vasthoudt om te bereiken dat de ploeg de voor goed afsnijdt en niet uit de voor schiet. Aan dat handvat trekt hij de ploeg aan het einde van iedere voor om en houdt hij de (achter)ploeg vast wanneer deze in de sleepstand over de wendakker getrokken wordt. De latere vaste karploegen hebben van achteren ook een handvat. Maar omdat dergelijke ploegen niet echt bestuurd hoeven te worden, is dit handvat vooral dienstig bij het keren en het op nieuw inzetten van de ploeg. [N 11, 31.I.k; N 11A, 84i; JG 1a + 1b; monogr.]
I-1
|
33040 |
handvat van de zicht |
handvat:
hant˲vat (L369p Kinrooi)
|
De steel van de zicht bestaat uit één stuk hout. Het bovenste deel ervan is scherp gebogen. Dit deel dient als handvat waarmee men de zicht hanteert. Zie de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 en afbeelding 5. Vergelijk de lemma''s over de handvatten aan de steel van de zeis (3.2.4 - 3.2.7) in aflevering I.3. In de volgende plaatsen werd hetzelfde antwoord gegeven als voor "steel" (zie het lemma ''steel van de zicht'', 4.3.2): K 278, L 164, 288a, 296, 314, 320, 327, 330, 378, 381, 381b, 422, 426, 429, 431, P 175, Q 14, 15, 33, 71, 90, 93, 96, 99, 121, 197, 198b, 201, 207.' [N 18, 70b; JG 1a, 1b; A 14, 9; L 45, 9; monogr.]
I-4
|