e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q111p plaats=Klimmen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
de euze aanbrengen de oze maken: dǝ ōzǝ mākǝ (Klimmen), de oze zetten: dǝ ōzǝ zętǝ (Klimmen) De benedenste laag van een geheel met stro of riet gedekt dak aanbrengen. [N F, 36] II-9
de evenaar verstellen meer warsel geven: mīǝ wē̜ršǝl gē̜vǝ (Klimmen), verhangen: vǝrhaŋǝ (Klimmen) Men kan de trekkracht van het sterkere paard van een tweespan met die van het andere paard in evenwicht brengen, door de middenschakel (huis met haak of ring) meer naar links of naar rechts op de evenaar te verplaatsen. Voorzover de onderstaande termen niet uitdrukkelijk op een tweespan wijzen, zijn ze ook van toepassing op het verstellen van een driespansevenaar. [N 11A, 104c; N 13, 87 add.; monogr.] I-2
de gezamenlijke balken van de eg, het egraam egebalken: ē̜gǝbɛlǝk (Klimmen) De eg bestaat uit een aantal hoofdbalken die onderling verbonden zijn door dwarsbalkjes of scheien. Tezamen vormen ze het raam van de eg. De in dit lemma opgenomen termen zijn van toepassing op de egbalken in het algemeen. Ze werden opgegeven als benaming voor zowel de hoofd- als de verbindingsbalkjes. Aan het eind van het lemma zijn een aantal voor zichzelf sprekende termen opgenomen, die betrekking hebben op het door hoofd- en dwarsbalkjes gevormde geraamte van de eg. [JG 1a + 1b; N 11, 69a + b; N 11A, 155c; monogr.] I-2
de gummiring afnemen de poulering aftrekken: d’r poulenrink aaftrèkke (Klimmen) het afnemen van de gummiring? [N 93 (1983)] III-3-2
de heg knippen (de) heg scheren: de hèk sjaere (Klimmen), scheren: sjaere (Klimmen) De heg knippen (knippen, scheren, vegen) [N 79 (1979)] III-2-1
de hoogkar doen achteroverslaan opslaan: opšlǭ (Klimmen), opstoten: opštuǝtǝ (Klimmen) De hoogkar doen achteroverslaan, zodat de berries omhoog steken. Het paard dient daartoe te worden uitgespannen, aangezien de bak van de hoogkar niet kantelbaar is. [N 17, 89] I-13
de hort op? op jats: op jats (Klimmen), op rots: op roets (Klimmen) Uitdrukking voor: veel weg zijn; dikwijls niet thuis wezen (een dergelijke uitdrukking wordt vaak gebruikt van huisvrouwen en is wat afkeurend. Men bedoelt dan: ze hoorde voor het huishouden te zorgen, maar ze is te vaak weg om dat goed te doen) [DC 28 (1956)] III-3-1
de huiszegen bidden huiszegen beden: der hoeszaege bae (Klimmen), hoeszege beje (Klimmen), huiszengen beden: d`r hoeszèènge bae (Klimmen) De Huiszegen bidden. [N 96B (1989)] III-3-3
de kaarsen aansteken aanmaken: de kaertse aanmake (Klimmen), de kaertse aanmake, aasjtèke (Klimmen), aansteken: de kaertse aansjtaeke (Klimmen), keerse aanstèèke (Klimmen) De kaarsen aansteken [aanstèèke, aanstaoke?]. [N 96B (1989)] III-3-3
de kaarsen doven uitdoen: de kaertse oetdoeë (Klimmen), uitmaken: de kaertse oetmake (Klimmen), oetmake (Klimmen) De kaarsen doven, uitmaken, uitdoen. [N 96B (1989)] III-3-3