18368 |
lange grijze kous |
windhoos:
windhaoze (Q111p Klimmen)
|
kousen, lange grijze ~ die door slagers (beenhouwers) over de broekspijpen worden gedragen [beenhouwerskousen] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18367 |
lange kleurige herenkous |
sporthoos:
sjporthaoze (Q111p Klimmen)
|
mannenkousen, lange kleurige ~ (vero) [hooze] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18599 |
lange onderbroek? |
korte onderbroek:
korte óngerbrook (Q111p Klimmen),
lange onderbroek:
lang ongerbrook (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen),
lang óngerbrook (Q111p Klimmen),
lange ongerbrook (Q111p Klimmen)
|
Lange onderbroek voor mannen. [DC 62 (1987)] || onderbroek, lange ~ [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18558 |
lange overjas |
flankaard:
WNT: flankaard, flankerd. Van Flank. 1) Pand van een jas; 2) In Limburg: Lange jas (Schuermans).
flankert (Q111p Klimmen),
koetsiersjas:
koetsjeersjas (Q111p Klimmen),
lange jas:
der lange jaes (Q111p Klimmen)
|
jas, lange zwarte (over)~ [pergeerjas, -keel, flankert] [N 23 (1964)] || overjas, lange ~, dik en warm [euverpalto, palzeer, jaager] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18552 |
lange smalle broekzak |
broekenschede:
brookesjei (Q111p Klimmen),
schede:
sjei (Q111p Klimmen),
schedetas:
van schede
sjeijtesj (Q111p Klimmen)
|
zak, lange smalle ~ buiten op de rechter broekspijp waarin een lang mes e.d. wordt weggestoken [bokseschej] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24906 |
lange tijd |
eeuwigheid:
iëwigheid (Q111p Klimmen),
ganse toer:
⁄ne gansen toer (Q111p Klimmen),
toer:
tōēr (Q111p Klimmen),
urenlang:
ōērelank (Q111p Klimmen)
|
een lange tijdsruimte [toer] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
22150 |
lange voorzijde van de mand |
voorkant:
d’r vuerkant (Q111p Klimmen)
|
Hoe heet verder in Uw dialect: lange voorzijde van de mand? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
24844 |
lange, dunne tak |
dunne tak:
dunne tak (Q111p Klimmen)
|
dunne tak [DC 35 (1963)]
III-4-3
|
21977 |
langeafstandsvlucht |
fondspel:
fond-sjpieël (Q111p Klimmen)
|
lange afstandsvlucht (300 km of meer)? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
33074 |
langgerekt hok |
hoop:
hǫu̯p (Q111p Klimmen),
kast:
kas (Q111p Klimmen)
|
De langwerpige stuik waarin de schoven in een dubbele rij tegen elkaar aan staan; zonder menneke. Volgens Goossens 1963, krt. 36 komt deze "walenmandel" met name voor in West-Haspengouw, maar ook elders in Limburg is deze vorm bekend en heeft hij een eigen naam. [N 15, 57a; JG 1d, 2c; Goossens 1963, krt. 36; monogr.]
I-4
|