e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q111p plaats=Klimmen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
opleppen met melk aantrekken: met mɛlǝk āntrękǝ (Klimmen) Een big met koemelk grootbrengen. [N 19, 16; N 19, 15; monogr.] I-12
opleren oplaten: oplaote (Klimmen) Hoe zegt men / hoe noemt men in Uw dialect: jonge duiven (een paar kilometer van het hok) wegbrengen, om ze te leren [N 93 (1983)] III-3-2
opletten opletten: oplètte (Klimmen) aandacht geven, letten op [beletten, nikken] [N 85 (1981)] III-1-4
oplettend attent: attent (Klimmen) oplettend, achtslaan op wat kan gebeuren, gereed om te handelen, waakzaam [gewarig, gewaakzaam] [N 85 (1981)] III-1-4
opmaken opmaken: opmākə (Klimmen), xɛlt upma:kə (Klimmen) geld opdoen (opmaken) [RND] III-3-1
opmaken van staart en manen opmaken: opmākǝ (Klimmen) In dit lemma zijn de antwoorden op twee vragen samengebracht: "het opmaken van staart en manen" (N 8, 103a), en "een paardestaart vlechten" (N 8, 103b). De antwoorden op vraag 103a hebben immers vrijwel alleen met het opmaken en vlechten van de staart te maken. [N 8, 103a en 103b] I-9
opper hoop: (mv)  hø̜i̯p (Klimmen), huist: hūs (Klimmen) De grootste soort hooihoop in het veld. [N 14, 112 en 111 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 10, 20; A 16, 3b; A 42, 20b; L 38, 38b; monogr.] I-3
opperhuid vel: t vel (Klimmen), t vèl (Klimmen) opperhuid [N 10 (1961)] III-1-1
oprispen opstoten: zoer opsjtoeëte (Klimmen, ... ), rupsen: röpsje (Klimmen, ... ) oprispen [SGV (1914)] || oprispen, een boertje laten [beuke, bulke, opgeure, opbotte] [N 10a (1961)] || oprisping hebben gepaard gaande met een zure smaak in de mond [opzuure] [N 10 (1961)] || oprisping, een zure oprisping [de vuilen opbot, zooj, zuur] [N 10a (1961)] III-1-2
oprit oprit: oprit (Klimmen), opvaart: opvaart (Klimmen), vaart: vaart (Klimmen), ⁄n vaart (Klimmen) een hellend oplopende weg om op een dijk, een brug enz. te kunnen komen (april, opweg, opril, oprit, stoep, aprel) [N 90 (1982)] III-3-1