30510 |
de euze aanbrengen |
de oze maken:
dǝ ōzǝ mākǝ (Q111p Klimmen),
de oze zetten:
dǝ ōzǝ zętǝ (Q111p Klimmen)
|
De benedenste laag van een geheel met stro of riet gedekt dak aanbrengen. [N F, 36]
II-9
|
32846 |
de evenaar verstellen |
meer warsel geven:
mīǝ wē̜ršǝl gē̜vǝ (Q111p Klimmen),
verhangen:
vǝrhaŋǝ (Q111p Klimmen)
|
Men kan de trekkracht van het sterkere paard van een tweespan met die van het andere paard in evenwicht brengen, door de middenschakel (huis met haak of ring) meer naar links of naar rechts op de evenaar te verplaatsen. Voorzover de onderstaande termen niet uitdrukkelijk op een tweespan wijzen, zijn ze ook van toepassing op het verstellen van een driespansevenaar. [N 11A, 104c; N 13, 87 add.; monogr.]
I-2
|
32770 |
de gezamenlijke balken van de eg, het egraam |
egebalken:
ē̜gǝbɛlǝk (Q111p Klimmen)
|
De eg bestaat uit een aantal hoofdbalken die onderling verbonden zijn door dwarsbalkjes of scheien. Tezamen vormen ze het raam van de eg. De in dit lemma opgenomen termen zijn van toepassing op de egbalken in het algemeen. Ze werden opgegeven als benaming voor zowel de hoofd- als de verbindingsbalkjes. Aan het eind van het lemma zijn een aantal voor zichzelf sprekende termen opgenomen, die betrekking hebben op het door hoofd- en dwarsbalkjes gevormde geraamte van de eg. [JG 1a + 1b; N 11, 69a + b; N 11A, 155c; monogr.]
I-2
|
22125 |
de gummiring afnemen |
de poulering aftrekken:
d’r poulenrink aaftrèkke (Q111p Klimmen)
|
het afnemen van de gummiring? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
19450 |
de heg knippen |
(de) heg scheren:
de hèk sjaere (Q111p Klimmen),
scheren:
sjaere (Q111p Klimmen)
|
De heg knippen (knippen, scheren, vegen) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
34627 |
de hoogkar doen achteroverslaan |
opslaan:
opšlǭ (Q111p Klimmen),
opstoten:
opštuǝtǝ (Q111p Klimmen)
|
De hoogkar doen achteroverslaan, zodat de berries omhoog steken. Het paard dient daartoe te worden uitgespannen, aangezien de bak van de hoogkar niet kantelbaar is. [N 17, 89]
I-13
|
21416 |
de hort op? |
op jats:
op jats (Q111p Klimmen),
op rots:
op roets (Q111p Klimmen)
|
Uitdrukking voor: veel weg zijn; dikwijls niet thuis wezen (een dergelijke uitdrukking wordt vaak gebruikt van huisvrouwen en is wat afkeurend. Men bedoelt dan: ze hoorde voor het huishouden te zorgen, maar ze is te vaak weg om dat goed te doen) [DC 28 (1956)]
III-3-1
|
23733 |
de huiszegen bidden |
huiszegen beden:
der hoeszaege bae (Q111p Klimmen),
hoeszege beje (Q111p Klimmen),
huiszengen beden:
d`r hoeszèènge bae (Q111p Klimmen)
|
De Huiszegen bidden. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23594 |
de kaarsen aansteken |
aanmaken:
de kaertse aanmake (Q111p Klimmen),
de kaertse aanmake, aasjtèke (Q111p Klimmen),
aansteken:
de kaertse aansjtaeke (Q111p Klimmen),
keerse aanstèèke (Q111p Klimmen)
|
De kaarsen aansteken [aanstèèke, aanstaoke?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23599 |
de kaarsen doven |
uitdoen:
de kaertse oetdoeë (Q111p Klimmen),
uitmaken:
de kaertse oetmake (Q111p Klimmen),
oetmake (Q111p Klimmen)
|
De kaarsen doven, uitmaken, uitdoen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|