21965 |
duivenhok |
duifhuis:
dufǝs (Q111p Klimmen),
duives:
doeffes (Q111p Klimmen),
doeves (Q111p Klimmen),
dôffes (Q111p Klimmen),
’t doeffes (Q111p Klimmen),
slag:
d’r sjlaag (Q111p Klimmen),
spijker:
špīkǝrt (Q111p Klimmen),
spijkerd:
d’r sjpiekert (Q111p Klimmen)
|
(duiven)til [SGV (1914)] || Duivenhok. || Hoe heet de woonplaats van de duif? [N 93 (1983)] || Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker]
I-6, III-3-2
|
22079 |
duivenhok op een zolder |
zolderslag:
zöldersjlaag (Q111p Klimmen)
|
een duivenhok op een zolder? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21993 |
duivenklok |
klok:
de klok (Q111p Klimmen),
de klok i-bringe (Q111p Klimmen),
uur:
de oer (Q111p Klimmen)
|
de klok met ingestopte ringen terug naar het lokaal brengen? [N 93 (1983)] || de klok van de speler? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
22096 |
duivenkweker |
fokkerhandelaar:
d’r fokkerhandelaer (Q111p Klimmen)
|
een persoon die duiven houdt om te kweken en te verkopen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
22014 |
duivenmand |
duivenkorf:
d’r doevekòrf (Q111p Klimmen)
|
Hoe heet verder in Uw dialect: een gewone duivenmand (bijv. om naar het inkorvingslokaal te gaan)? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21970 |
duivenmelker |
duivenmelker:
Opm. invuller noteert vóór dit woord (pop. weet niet wat invuller hiermee bedoelt?!
doevemèlker (Q111p Klimmen),
duivenpiet:
Opm. invuller noteert vóór dit woord (pop. weet niet wat invuller hiermee bedoelt?!
doevepiet (Q111p Klimmen),
liefhebber:
d’r leefhöbber (Q111p Klimmen),
spijker:
d’r sjpieëker (Q111p Klimmen)
|
een persoon die duiven houdt alleen voor zijn plezier? [N 93 (1983)] || Hoe heet de persoon die duiven houdt om aan wedstrijden deel te nemen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
22090 |
duivenslag |
slag:
d’r sjlaag (Q111p Klimmen)
|
de inrichting met platform waarlangs de duiven het hok in- en uitgaan (pier, til)? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
22080 |
duiventoren |
duiventoren:
doevetaore (Q111p Klimmen)
|
een duiventoren (op vroegere kasteel- of kloosterhoeven)? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
24141 |
duivin, vrouwelijke duif |
zij:
ziej (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen,
Q111p Klimmen)
|
een vrouwelijke duif (duivinne, wijfje) [N 83 (1981)] || wijfjesduif [SGV (1914)]
III-4-1
|
18006 |
duizelig |
dol:
dul (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen),
dul, wi: ə ku:kə (Q111p Klimmen),
van te flòt drîê wûûsjte dul (Q111p Klimmen),
(= kuiken).
zoeë dul es e kuke (Q111p Klimmen),
duizelig:
du:zelig (Q111p Klimmen),
duzelig (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen),
dūūzelich (Q111p Klimmen),
enne flinke ték op der kòp en hae is dūūzelig (Q111p Klimmen),
locht:
lòch iggene kop (Q111p Klimmen),
verduizeld:
zoeë einen is vertuzeld (Q111p Klimmen),
zat:
zaat (Q111p Klimmen)
|
dol worden, iemand die lang heeft of is rondgedraaid [N 07 (1961)] || duizelig [SGV (1914)] || duizelig [locht, deuzig, duizig, dol, zat] [N 10a (1961)] || duizelig worden, iemand die een harde slag op zijn hoofd heeft gekregen [N 07 (1961)] || Duizeling: draaierigheid, leeg gevoel in het hoofd (suizeling, duizeling, zwindel). [N 84 (1981)]
III-1-2
|